3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Op 2 februari 2011 is overleden [erflater] (hierna: erflater). Erflater was in tweede echt getrouwd met [eiseres] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1 en 2] ) zijn de kinderen van erflater, geboren uit zijn eerste huwelijk.
(ii) Erflater heeft bij testament van 6 maart 2003 laatstelijk over zijn nalatenschap beschikt. Dit testament bevat, voor zover relevant, de navolgende bepalingen:
“2. BENOEMING ERFGENAMEN BIJ VÓÓROVERLIJDEN
Voor het geval ik mocht overlijden voor mijn echtgenote [ [eiseres] ], sluit ik mijn beide kinderen geboren uit mijn eerste huwelijk casu quo hun afstammelingen uit als erfgenamen in mijn nalatenschap en benoem ik mijn echtgenote tot mijn enige erfgename.
3. BEPALINGEN BIJ GELIJKTIJDIG MET OF NA ELKAAR OVERLIJDEN
Voor het geval ik gelijktijdig met of na mijn genoemde echtgenote mocht overlijden beschik ik, met inachtneming van de hiervoor onder 2. omschreven uitsluiting van mijn beide kinderen casu quo hun nakomelingen, als volgt: (...)”
(iii) Het testament is verleden voor [betrokkene 5] als waarneemster van de notaris. [betrokkene 5] was op dat moment als kandidaat-notaris werkzaam op het kantoor van de notaris. De voorbereidende werkzaamheden voor het testament, zoals het voeren van een bespreking en het opstellen van concept(en), zijn uitgevoerd door [betrokkene 4] , destijds als notarieel medewerker werkzaam op het kantoor van de notaris.
(iv) [betrokkene 4] heeft op 24 februari 2003 met erflater en [eiseres] gesproken over de wijziging van hun testamenten. De door [betrokkene 4] gemaakte aantekeningen van deze bespreking bevatten, voor zover relevant, het volgende:
“(...) De man heef een slechte relatie met de beide kinderen uit zijn 1e huwelijk. Hij wil hen uitsluiten als erfgenaam ook hun nakomelingen.
Hij wil graag eerst testament op de langstlevende.
Daarna wil de man voor zijn gedeelte benoemen:
Twee neven en een nicht [betrokkene 3] als executeur (...)”.
( v) Op 26 februari 2003 heeft erflater aan [betrokkene 4] een e-mail gestuurd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(...) Wat mijn testament betreft zou ik nog graag iets tussenvoegen n.1. dat mijn deel (genoemd voor de neven en nicht) in eerste instantie gaat naar mijn zuster (...).
Uiteraard blijft voor ons (lees:) beiden het langstlevendentestament het uitgangspunt. (...)”
(vi) [betrokkene 1 en 2] hebben op 3 maart 2011 een beroep gedaan op hun legitieme portie in de nalatenschap van erflater. Op 29 juli 2011 hebben [betrokkene 1 en 2] hun legitieme portie opgeëist per 2 augustus 2011.
(vii) [eiseres] heeft de notaris bij brief van 14 juni 2011 aansprakelijk gesteld. Vervolgens heeft [eiseres] bij de Kamer van Toezicht voor notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht een klacht ingediend tegen de notaris en [betrokkene 5] .
(viii) Bij beslissing van 23 juli 2013 heeft de notariële tuchtkamer van het hof Amsterdam de klacht ten aanzien van de notaris ongegrond verklaard, het klachtonderdeel dat [betrokkene 5] de wil van erflater niet juist in zijn testament heeft opgenomen ongegrond bevonden en het klachtonderdeel dat [betrokkene 5] bij het passeren van het testament van erflater geen uitleg heeft gegeven over de juridische gevolgen van het testament gegrond verklaard. Aan [betrokkene 5] is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het hof overwoog onder meer:
“6.3 (...) Vaststaat dat erflater een slechte verhouding had met zijn kinderen, hen alsmede hun nakomelingen als erfgenamen wilde uitsluiten, een langstlevendentestament wenste en in het geval erflater gelijktijdig met of na klaagster zou overlijden een stichting en zijn zuster tot erfgenamen wilde benoemen. Uit de door klaagster bij brief van 25 februari 2013 overgelegde aantekeningen die [betrokkene 4] gemaakt heeft van de bespreking van 24 februari 2003 (…) blijkt dat deze omstandigheden tijdens die bespreking aan de orde zijn geweest. Bij bestudering van het door [betrokkene 4] voorbereide dossier had ook [betrokkene 5] hiervan op de hoogte kunnen en moeten geraken. Naar het oordeel van het hof had het dan ook op de weg van [betrokkene 5] gelegen om bij het passeren van het testament van erflater de bepaling zoals bedoeld in artikel 4:82 BW aan erflater voor te leggen. Het niet opnemen van die bepaling impliceert immers de keuze om de kinderen te laten voorgaan boven klaagster. [betrokkene 5] diende zich derhalve ervan te vergewissen of erflater zich realiseerde - en ook wenste - dat indien het testament zoals dat op 6 maart 2003 voorlag, gepasseerd zou worden, zijn kinderen hun legitimaire rechten tijdens leven van klaagster konden opeisen. Nu niet is gebleken dat [betrokkene 5] erflater bij het passeren van zijn testament (volledig) op de juridische gevolgen van dat testament heeft gewezen, kan haar daarvan in dezen een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond zal worden verklaard. Het hof acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing in deze passend en geboden.”
(ix) Op vordering van [betrokkene 1 en 2] heeft de rechtbank Rotterdam [eiseres] bij vonnis van 17 april 2013 veroordeeld om uit hoofde van de legitieme in hoofdsom aan [betrokkene 1] € 51.959,34 en aan [betrokkene 2] € 50.959,34 te betalen.
3.2.1In dit vrijwaringsgeding vordert [eiseres] - samengevat - dat de notaris zal worden veroordeeld om aan haar te betalen al hetgeen waartoe zij
in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, en schadevergoeding. Zij legt daaraan ten grondslag dat als gevolg van nalatigheid van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] niet de clausule van art. 4:82 BW in het testament is opgenomen. Indien die clausule wel was opgenomen, zouden de vorderingen van [betrokkene 1 en 2] uit hoofde van de legitieme eerst opeisbaar zijn geweest na het overlijden van [eiseres] .
3.2.2De rechtbank heeft geoordeeld dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] bij het opstellen en passeren van het testament niet de zorgvuldigheid hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroeps-beoefenaar mocht worden verwacht en dat de notaris aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden. Zij heeft de vordering tot een bedrag van € 54.699,32 toegewezen.
3.2.3Het hof heeft de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen en [eiseres] veroordeeld om
€ 57.033,33 aan de notaris terug te betalen. Het heeft daartoe, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“25. Uit de boedelbeschrijving gemeenschap van goederen per datum overlijden volgt dat het saldo van de huwelijksgemeenschap bedroeg € 697.801.
De helft van dit vermogen komt aan appellante toe krachtens huwelijksvermogensrecht. Krachtens erfrecht komt aan haar toe een bedrag van
€ 230.539. Het totale vermogen van appellante bedroeg derhalve € 579.439,50. Naast dit vermogen beschikt appellante nog over een eigen uitkering alsmede een nabestaandenpensioen.
26. Zowel onder het oude als het nieuwe erfrecht hadden de kinderen van erflater recht op hun legitieme portie. Dit is naar huidig recht een schuld die als schuld van de nalatenschap ten laste van appellante als enige erfgename komt. Door het opeisen van de legitieme heeft appellante geen schade geleden. Door het betalen van een schuld treedt er geen verarming op.
27. Als rechtsopvolgster onder algemene titel is appellante in de rechten en verplichtingen getreden van erflater. Op appellante rust in die hoedanigheid in beginsel de stelplicht en bewijslast om te bewijzen dat geïntimeerde toerekenbaar te kort is geschoten in haar dienstverlening. Op grond van de stukken is niet komen vast te staan dat erflater de niet-opeisbaarheidsclausule van artikel 4:82 BW in zijn testament heeft willen opnemen. Het is derhalve een veronderstelling van appellante dat hij die clausule zou hebben willen opnemen in zijn testament. De door geïntimeerde gesuggereerde mogelijkheid dat hij die clausule mogelijk niet in zijn testament had willen opnemen zou ook kunnen. Nu dat alles echter niet kan worden vastgesteld, kan ook niet worden geconcludeerd dat geïntimeerde (dan wel haar medewerkers) toerekenbaar te kort zijn geschoten jegens erflater dan wel onrechtmatig jegens erflater hebben gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft geïntimeerde bovendien meer dan voldoende inzicht gegeven in de door haar en haar medewerkers verleende dienstverlening. Niet weersproken is dat appellante inzage heeft gehad in het dossier van erflater. De aantekeningen van [betrokkene 4] zijn in het geding gebracht. Geïntimeerde heeft in haar incidentele appel duidelijk aan de orde gesteld dat zij niet in haar dienstverlening is te kort geschoten en dat appellante na het overlijden van erflater verzorgd is achter gebleven. Appellante heeft niet onderbouwd op basis van financiële gegeven dat zij door het testament zonder opeisbaarheidsclausule niet goed verzorgd is achter gebleven. Uit de financiële gegevens die wel zijn verstrekt volgt dat appellante ook over een zeer aanzienlijk vermogen beschikte na betaling van de legitieme porties.”