Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde],
[geïntimeerde],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het exploot tot oproeping d.d. 22 juli 2013,
- de memorie van grieven, tevens inhoudende vermeerdering van eis (met producties),
tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover dit betrekking heeft op de vaststelling van de schade door verlies aan arbeidsvermogen (inclusief pensioenschade), schade wegens huishoudelijke hulp alsmede schade door verlies aan zelfwerkzaamheid en opnieuw rechtdoende tot toewijzing van de bedragen, zoals hierboven onder nr. 52 vermeld, onder aftrek van hetgeen reeds door [geïntimeerden] is betaald op grond van het vonnis in eerste aanleg, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding."
- De door [appellante] ingediende grieven alle te verwerpen als zijnde onjuist en/of onvoldoende onderbouwd; het vorenstaande brengt met zich mede dat niet alleen de grieven dienen te worden afgewezen, maar ook dat de vermeerdering van eis een zelfde doel treft.- Voorts met het verzoek de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 13 februari 2013 te vernietigen en alsnog recht doende de vorderingen van [appellante] af te wijzen, althans terug te brengen tot een niveau dat aansluit bij de reële en concrete schade die door [appellante] wordt geleden en zoals die voortvloeit uit een nadere beoordeling van haar medische status (afgezet tegen de gewijzigde medische inzichten en afgezet tegen de actuele situatie) c.q. beperkingen."
3.De feiten
4.De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing daarop
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag aan verlies arbeidsvermogen, inclusief verlies zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp ter hoogte van € 636.735,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ad € 15.783,-, over de verschenen schade tot aan de kapitalisatiedatum van 1 januari 2008;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de wettelijke rente over de gekapitaliseerde schade ad € 636.735,- + € 15.783,- = € 652.518,-, vanaf de kapitalisatiedatum 1 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 4.313,75 aan kosten ter vaststelling van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van het Nederlands Rekencentrum Letselschade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 6.426,15 aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade, verbonden aan de werkzaamheden van het Bureau Beroepsziekten FNV en de medisch adviseur, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag ad € 1.379,15 aan kosten ter vaststelling van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van [advocatenkantoor], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag ad € 2.092,53 aan kosten ter vaststelling van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van [advocatenkantoor], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 432,93 aan kosten ter vaststelling van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van [advocatenkantoor], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag ad € 1.144,72 aan kosten der vaststelling van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van [advocatenkantoor], inclusief de kosten verbonden aan het rapport van [medisch adviseur] d.d. 23 september 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag ad € 6.413,22 aan kosten ter beperking van de schade, verbonden aan de werkzaamheden van [advocatenkantoor] in verband met het voeren van de bezwaarprocedure inzake de toekenning door het UWV van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de factuurdatum 1 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- betaling aan [appellante], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag ad € 20.000,- aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot verstrekking aan [appellante] van een schriftelijke belastinggarantie met de tekst zoals in de dagvaarding weergegeven, dit binnen vier weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, op straffe en verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerden] na ommekomst van deze termijn hiermee of gedeeltelijk in gebreke blijft;
- betaling aan [appellante] van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van veroordeling tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit alles met de bepaling dat het door [geïntimeerden] op 10 mei 2006 betaalde bedrag ad € 10.000,- en het op 13 februari 2009 betaalde bedrag ad € 15.000,- in mindering worden gebracht op de gevorderde bedragen, waarbij deze bedragen ad respectievelijk € 10.000,- en € 15.000,- eerst in mindering strekken op de bedragen aan wettelijke rente, en met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.
- benoeming van twee medisch specialisten;
- veroordeling van [appellante] om de medische gegevens die aan het rapport van de medisch adviseur [medisch adviseur] ten grondslag hebben gelegen aan de medisch adviseur van [geïntimeerden] ter beschikking te stellen alsmede het huisartsenjournaal en het arbodossier vanaf het moment dat [appellante] bij [geïntimeerden] in dienst is getreden;
- met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
[geïntimeerden] veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 151.648,30, vermeerderd met:
- de wettelijke rente over de tot de kapitalisatiedatum van 1 oktober 2008 verschenen schade wegens verlies aan arbeidsvermogen, kosten huishoudelijke hulp en verlies aan zelfwerkzaamheid;
- de wettelijke rente over de gekapitaliseerde schade wegens verlies aan arbeidsvermogen, kosten huishoudelijke hulp en verlies aan zelfwerkzaamheid vanaf 1 oktober 2008;
- de wettelijke rente over € 15.000,- aan smartengeld vanaf 23 september 2002;
- de wettelijke rente over € 29.723,30 aan buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de verschuldigdheid van de onderliggende facturen,
en onder vermindering van een bedrag van € 25.000,-, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:44 BW;
de vordering afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 565,-.
5.De vermeerdering van eis
De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden, indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
6.De nieuwe producties
7.De motivering van de beslissing in hoger beroepInleiding
zeven grievenopgeworpen. In incidenteel hoger beroep hebben [geïntimeerden]
één griefopgeworpen. De grieven hebben betrekking op verschillende schadeposten waarover tussen partijen verschil van inzicht bestaat. Het hof zal deze schadeposten hierna bespreken op basis van hetgeen daarover in de grieven is betoogd en daarbij tevens, op grond van de devolutieve werking van het appel, betrekken wat in eerste aanleg door [geïntimeerden] ten verwere is aangevoerd.
Verlies aan arbeidsvermogen
grief I in principaal appeldat uitgegaan moet worden van een eindleeftijd van 67-jaar, de leeftijd waarop zij in de hypothetische situatie zonder ongeval met pensioen zou zijn gegaan.
redelijkeverwachtingen zullen doorgaans overeenkomen met de
realistischeverwachtingen, de verwachtingen die overeenkomen met de - uitgaande van de concrete omstandigheden van de benadeelde - normale gang van zaken. De partij die een afwijking van deze normale gang van zaken bepleit voor de hypothetische situatie, zal deze afwijking deugdelijk dienen te onderbouwen.
Rekenrente
Huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid - algemeen
grieven II tot en met VI in principaal appelen
de grief in incidenteel appelkomen partijen op tegen het oordeel van de rechtbank over deze twee geschilpunten. De grief in het incidenteel appel heeft een voorwaardelijk karakter, in die zin dat deze wordt opgeworpen indien het hof op grond van de grieven in principaal appel tot toekenning van hogere schadebedragen zou komen.
wat de behoefte van [appellante] is aan huishoudelijke hulp en hulp bij het onderhoud van haar huis en tuin. Als die behoefte is vastgesteld, dient vervolgens te worden vastgesteld welke kosten gemoeid zijn met de vastgestelde behoefte aan hulp. Partijen verschillen zowel van mening over de vraag wat de omvang is van de behoefte aan hulp als over de vraag welke kosten daarmee zijn gemoeid. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van de behoefte en de kosten van de hulp rusten op [appellante].
De rechtbank heeft in (rechtsoverweging 4.17 van) het vonnis van 27 juli 2011 over het aansluiten bij de richtlijnen het volgende overwogen:
“Bij de bepaling van de hulp en de daarmee gepaard gaande kosten dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook, tegen de achtergrond van de in de loop der jaren vastgestelde beperkingenprofielen en de eigen verklaringen van [appellante] omtrent de behoefte aan hulp, aansluiting te worden gezocht bij de Richtlijnen van de Letselschade Raad. Weliswaar valt een berekening op basis van de daarin neergelegde normbedragen vermoedelijk lager uit dan de door [appellante] begrote kosten maar [appellante] heeft onvoldoende (met bescheiden) onderbouwd dat zij meer kosten heeft moeten maken en nog zal moeten maken dan het gemiddelde.”
grief II in principaal appeldat de rechtbank ten onrechte heeft aangesloten bij de richtlijnen. Zij stelt allereerst dat zij niet is gebonden aan deze richtlijnen. De normbedragen van de Richtlijn Huishoudelijke hulp zijn volgens haar niet van toepassing op haar situatie, nu deze slechts gelden voor de eerste zes maanden na het ongeval. Ten aanzien van de in de Richtlijn Zelfwerkzaamheid voert zij aan dat onduidelijk is op welke onderzoeksgegevens de in die Richtlijn vermelde normbedragen zijn gebaseerd. Uit door haar advocaat (telefonisch) ingewonnen informatie bij een lid van de Projectgroep Materiële Normering, die betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze Richtlijn volgt dat de verzekeraars druk hebben uitgeoefend om de normering naar beneden bij te stellen, waardoor normeringen tot stand zijn gekomen die geen steun vinden in de destijds beschikbare onderzoeksgegevens en dat ook deze Richtlijn oorspronkelijk bedoeld was voor situaties van tijdelijke uitval, aldus [appellante], die er ook nog op wijst dat de Richtlijn de mogelijkheid van een afwijking bij bijzondere omstandigheden behelst. Volgens haar is sprake van bijzondere omstandigheden. Zij beroept zich op offertes waaruit volgt dat de op grond van de richtlijnen begrote bedragen veel te laag zijn.
Huishoudelijke hulp
de grieven II en VI (beide voor zover betrekking hebbend op de huishoudelijke hulp) en III en V in principaal appel niet slagen. Aan de behandeling van de
grief in incidenteel appelkomt het hof niet toe voor zover de grief betrekking heeft op de huishoudelijke hulp, nu de grieven in principaal appel betreffende de huishoudelijke hulp niet slagen.
Verlies zelfwerkzaamheid
Kosten buitengerechtelijke rechtsbijstand
grief VII in principaal appelkomt [appellante] op tegen de beslissing van de rechtbank betreffende de buitengerechtelijke kosten. Volgens [appellante] heeft de rechtbank een te laag bedrag aan kosten toegewezen. De rechtbank zou bepaalde werkzaamheden van haar raadsman ten onrechte buiten beschouwing hebben gelaten. Zij verwijst daartoe naar een door haar in eerste overgelegde urenspecificatie. De rechtbank zou (naar het hof begrijpt: bij het optellen van minuten uit die specificatie) een telfout hebben gemaakt door 1.540 in plaats van 1.850 minuten toewijsbaar te achten.
Slotsom