ECLI:NL:PHR:2024:135

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23/04689
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04689
Zitting9 februari 2024
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. F.W.E. Eijsvogels,
tegen
de officier van Justitie in het arrondissementsparket Noord-Holland,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Inleiding en samenvatting

In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend zonder dat betrokkene is gehoord. De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat betrokkene hem onder andere had laten weten meer tijd nodig te hebben om zich voor te bereiden op de zitting, in het kader waarvan de advocaat primair heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, en heeft het primaire verzoek tot aanhouding afgewezen en de zorgmachtiging verleend. Tegen deze oordelen keert zich het middel.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Op 11 augustus 2023 heeft de officier van justitie bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene voor de duur van zes maanden. Als bijlagen bij het verzoekschrift zijn onder andere de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur overgelegd.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023, op het woonadres van betrokkene. De rechtbank heeft de advocaat van betrokkene, de psychiater en de casemanager gehoord.
2.3
Bij op 30 augustus 2023 mondeling gegeven beschikking, schriftelijk uitgewerkt op 31 augustus 2023, (hierna: de bestreden beschikking), heeft de rechtbank de verzochte zorgmachtiging verleend tot en met 29 februari 2024. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
In het geval dat betrokkene ernstig (psychotisch) ontregelt, worden gedurende de hele looptijd van de zorgmachtiging ook de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
- het beperken van bewegingsvrijheid;
- opnemen in een accommodatie.
2.4
Betrokkene zelf was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling van het verzoek. De rechtbank heeft daarover in rov. 1.6 van de bestreden beschikking vermeld:
‘1.6. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.’
2.5
De rechtbank heeft voorts, voor zover van belang, overwogen:
‘2.7. De advocaat van betrokkene heeft aangegeven dat betrokkene weet dat er nu een zitting is, maar dat zij vindt dat de onafhankelijk psychiater haar eerst persoonlijk moet onderzoeken en dat is niet gebeurd. Pas daarna zou zij bereid kunnen zijn tot overleg met de psychiater en het FACT. Zij verzet zich tegen medicatie en wil niet inleveren op haar autonomie. De advocaat verzoekt primair de zaak uit te stellen, subsidiair het verzoek af te wijzen.
De psychiater en de casemanager hebben aangegeven dat de houding van betrokkene past in het ziektebeeld van betrokkene. Het ontbreekt betrokkene aan ziektebesef en -inzicht. Het is hen niet gelukt de afgelopen maanden afspraken met betrokkene te maken. Ook de onafhankelijk psychiater heeft verschillende keren geprobeerd een afspraak met haar te maken voor een onafhankelijk onderzoek. Deze afspraken zijn tot drie keer toe op niets uitgelopen, omdat betrokkene niet is verschenen. Zonder een zorgmachtiging zal betrokkene zich helemaal onttrekken aan de zorg en zal dit ernstig nadeel voor haar met zich meebrengen.
De rechtbank zal het verzoek om uitstel van de kant van de advocaat niet toewijzen. De onafhankelijk psychiater heeft tenminste drie keer een afspraak met betrokkene gemaakt voor een onderzoek in fysieke aanwezigheid die zij steeds niet is nagekomen. Wel is de onafhankelijke psychiater erin geslaagd betrokkene op 12 juli telefonisch 20 minuten te spreken en 7 augustus is er nog eens een telefonisch contact geweest gedurende 30 minuten. Ook heeft er app-contact plaatsgevonden. Alles bijeen genomen acht de rechtbank dit een zodanige inspanning dat voldoende gebleken is dat een fysiek onderzoek in dit concrete geval redelijkerwijs niet mogelijk was.
Het door de onafhankelijk psychiater beschreven beeld van betrokkene is ter zitting met de psychiater en casemanager besproken en werd door hen bevestigd. De rechtbank zal daarom aan de verzoeken van de advocaat geen gehoor geven en het verzoek tot het verlenen van verplichte zorg toewijzen.’
2.6
Namens betrokkene is tijdig [1] cassatieberoep ingesteld van de bestreden beschikking. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen, waarbij het eerste onderdeel is uitgewerkt onder randnummers I.1 en I.2 van de procesinleiding. Daarin wordt in de kern geklaagd dat de rechtbank ten onrechte, in strijd met art. 6:1 lid 1 Wvggz, een zorgmachtiging heeft verleend zonder betrokkene te horen. Het tweede onderdeel bevat slechts een voortbouwklacht.
3.2
Volgens het middel heeft de rechtbank miskend dat indien de rechtbank van oordeel is dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen en dit in zijn beschikking vaststelt, in die beschikking ook de gronden dienen te worden vermeld waarop dit oordeel berust. [2] [3] De bestreden beschikking bevat in rov. 1.6 enkel de vaststelling dat betrokkene volgens de rechtbank niet bereid was zich te doen horen, maar vermeldt ten onrechte geen gronden waarop dat oordeel berust. Indien zou worden geoordeeld dat de bestreden beschikking dergelijke gronden wel bevat, is de beschikking onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu de rechtbank in de bestreden beschikking geen, dan wel onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar gedachtegang waarom bij betrokkene de bereidheid zou ontbreken om zich te doen horen. Uit de bestreden beschikking blijkt bijvoorbeeld niet onder welke omstandigheden de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, welk onderzoek de rechter heeft verricht naar de bereidheid van betrokkene om te worden gehoord, of de rechter contact heeft gehad of geprobeerd te krijgen met betrokkene en op welke manier betrokkene zich in dat verband heeft gedragen, aldus het middel.
3.3
Voorts klaagt het middel dat indien wordt geoordeeld dat de rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen vanwege een of meer mededelingen van haar advocaat (inclusief het primaire verzoek om uitstel van de zaak), de rechtbank dan heeft miskend dat op basis van de enkele mededeling van de advocaat ‘dat betrokkene weet dat er nu een zitting is’, zonder dat de rechtbank persoonlijk heeft onderzocht of betrokkene bereid was zich te doen horen, niet kan worden aangenomen dat betrokkene niet bereid was om gehoord te worden. [4] Indien de vaststelling van de rechtbank daarop is gebaseerd, is deze vaststelling bovendien onbegrijpelijk, nu de rechtbank immers persoonlijk onderzoek had moeten doen naar de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen, aldus (nog steeds) het middel.
3.4
Alvorens ik tot behandeling van de klachten overga, schets ik eerst het rechtskader omtrent de hoor- en onderzoeksplicht van art. 6:1 Wvggz. [5]
3.5
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. [6]
3.6
Bij het vaststellen van het ontbreken van de bereidheid om te worden gehoord, is in ieder geval vereist dat betrokkene behoorlijk opgeroepen wordt en geacht moet worden bekend te zijn met de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting of dat op grond van de verklaring van anderen blijkt dat betrokkene wist van de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting. [7] Het is aan de feitenrechter om uit te maken welke wijze van oproeping in het gegeven geval of, bij een algemene instructie, in de gegeven groep gevallen, de voorkeur verdient. [8] Op grond van artikel 6:1 lid 10 Wvggz zijn de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. [9] Als de betrokkene niet ter zitting verschijnt, kan de oproeping rechtsgeldig zijn geschied, dus voldaan zijn aan de oproepingsvereisten van art. 261 jo 271 e.v. Rv, [10] maar kan daaruit nog niet direct de conclusie worden getrokken dat betrokkene
niet in staat of bereid iszich te doen horen.
3.7
Bij het ontbreken van een verklaring van de betrokkene dat hij niet wil worden gehoord, zal de rechter verdergaand persoonlijk onderzoek, desnoods ter plekke, moeten doen en uitgebreider dienen te motiveren waarom (desondanks) geconcludeerd wordt dat betrokkene niet wil worden gehoord. Het moet de rechter zelf zijn die vaststelt dat betrokkene niet kan of wil gehoord worden, maar niet tevoren op basis van de mededeling van iemand anders of een schriftelijke verklaring van betrokkene waarvan de rechter niet weet hoe die tot stand is gekomen. [11]
3.8
Onder andere uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2022 [12] (waarnaar ook in de procesinleiding wordt verwezen) volgt dat de rechter die van oordeel is dat de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen ontbreekt, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. Indien naar het oordeel van de rechter deze gedragingen op zichzelf nog niet voldoende zijn om aan te nemen dat de voormelde bereidheid ontbreekt, maar daaruit wel mag worden afgeleid dat de betrokkene in staat is zich naar de rechtbank te begeven, is de rechter vrij om dit ontbreken af te leiden uit de omstandigheid dat de betrokkene vervolgens behoorlijk ter zitting is opgeroepen, maar daar niet is verschenen.
3.9
Er worden hoge (motiverings)eisen gesteld aan de vaststelling dat een betrokkene niet bereid is gehoord te worden door het niet-verschijnen op de zitting. [13] In de zaken waar niet aan die motiveringeisen was voldaan, lag het in de rede dat op basis van gedragingen van betrokkene of verklaringen van derden, zoals de advocaat, betrokkene gehoord wilde worden [14] of was niet vast te stellen dat betrokkene bekend was met de datum, tijd en plaats van de zitting. [15] Keurentjes meent in de noot bij Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59 dat daarbij de pogingen van de rechter om betrokkene te horen in zijn eigen woon- of verblijfplaats meewegen en dat uit het woord ‘pogingen’ in de overweging van Uw Raad afgeleid kan worden dat een enkele poging om betrokkene te horen niet voldoende is. [16] Ook de wenk bij Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016,
RFR2021/41, vermeldt dat het horen van betrokkene/cliënt groot goed is en blijft. Vuistregel is (zo volgt uit vaste rechtspraak) dat daartoe twee pogingen moeten worden ondernomen, aldus de wenk. [17]
3.1
Het is tegen deze achtergrond dat in cassatie de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moet worden beoordeeld. Als de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, verdient het aanbeveling de mondelinge behandeling aan te houden om betrokkene opnieuw op te roepen en in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, ongeacht de vaak aanwezige noodzaak tot spoedig beslissen in Wvggz zaken.
3.11
Over het recht om gehoord te worden mag dus niet te lichtvaardig heen worden gestapt in het proces naar het verlenen van een zorgmachtiging. [18] Het vergt een zwaarwegende belangenafweging tussen het recht van betrokkene om zich te doen horen bij vrijheidsbeneming en het beschermen van betrokkene of anderen tegen een (acuut en zeer ernstig) gevaar door de stoornis van betrokkene. Dat een betrokkene geen bekende verblijfplaats heeft, moeilijk is te achterhalen, dat het aan hemzelf te wijten is dat hij niet kon worden bereikt, dat hem rechtsmiddelen ten dienste stonden om tegen de beslissing op te komen, zijn omstandigheden die in de jurisprudentie niet zijn geaccepteerd als reden om een oproeping achterwege te laten. [19]
3.12
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in rov. 1.6 (hiervoor onder 2.4 geciteerd) vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. In rov. 2.7 (hiervoor onder 2.5 geciteerd) heeft de rechtbank de toelichting van de advocaat van betrokkene weergegeven, waaruit onder andere volgt dat betrokkene op de hoogte was van de zitting, maar dat zij vond dat de onafhankelijk psychiater haar eerst persoonlijk moest onderzoeken en dat dat niet was gebeurd. De advocaat van betrokkene heeft daarop ter zitting primair verzocht om de zaak uit te stellen. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling volgt dat de advocaat hierover als volgt heeft verklaard:
‘Ik heb vannacht nog sms-berichten ontvangen van betrokkene en dit vanochtend nog doorgestuurd naar de rechtbank. Ik zal weergeven hetgeen betrokkene mij in sms-berichten heeft meegedeeld. Het komt er kort op neer dat zij niet fysiek is onderzocht en ook niet door [arts] . Op 17 augustus 2023 is de oproeping verzonden en zij vindt dat zij tekort tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. Betrokkene wil eerst een gesprek met het FACT om haar eigen plan van aanpak te maken. Alles gaat nu volgens haar in de verkeerde volgorde. Zij wil nu rust en geen bemoeienis van het FACT. Er is ook geen goede band tussen haar en het FACT. Betrokkene wil haar oude leven oppakken en wil ergens anders wonen. Zij is van mening dat een vorige machtiging ten onrechte is afgegeven.
Ik verzoek primair de behandeling van de zaak uit te stellen, omdat betrokkene te kort tijd heeft gehad om zich goed voor te bereiden. Subsidiair bepleit ik afwijzing van het verzoek.’
Uit het proces-verbaal volgt voorts dat de ter zitting aanwezige psychiater en casemanager het volgende hebben verklaard:
‘De [psychiater] en de [casemanager] hebben beiden – zakelijk weergegeven – verklaard dat dit verhaal past in het ziektebeeld van betrokkene. Zij heeft geen ziektebesef en heeft hulp nodig. Betrokkene vraagt altijd meer tijd en ook vaak een second opinion. Er zijn geen afspraken met haar te maken. Een eerdere zorgmachtiging is niet verlengd omdat betrokkene zich bleef verzetten. Er was geen goede samenwerking mogelijk en er is uiteindelijk aan haar wensen voldaan. Zij nam toen wel haar medicatie in, maar heeft dit zelf gestopt. Tot het overlijden van haar vader ging het vrij goed met haar. Zij betaalde toen ook de huur van haar woning. Inmiddels is zij daarmee gestopt. Betrokkene zegt dat zij in een re-integratietraject zit. Bij navraag bij Heliomare is gebleken dat zij in 2018 daar voor het laatst bekend was. De gemeente Uitgeest wil een urgentieverklaring regelen voor een woning, maar dat heeft zij afgewezen. Betrokkene solliciteert door zomaar ergens binnen te lopen. De verwachting is dat er nog steeds geen goede samenwerking mogelijk is. Zij weigert medicatie. Er moet toegewerkt worden naar medicatie in de vorm van een depot, omdat zij geen tabletten inneemt.’
3.13
De rechtbank heeft daarop in rov. 2.7 het primaire verzoek van de advocaat om de zaak uit te stellen en het subsidiaire verzoek om de zorgmachtiging niet te verlenen, afgewezen. Ik begrijp (noch de beschikking, noch het proces-verbaal zijn duidelijk) deze overweging van de rechtbank aldus dat, omdat de onafhankelijk psychiater ten minste drie keer een afspraak heeft gemaakt met betrokkene voor een onderzoek in fysieke aanwezigheid en betrokkene die afspraken steeds niet is nagekomen, op grond waarvan de rechtbank tot de conclusie komt dat voldoende is gebleken dat een fysiek onderzoek van betrokkene in dit concrete geval niet mogelijk was, de rechtbank aan het verzoek van de advocaat om de zaak uit te stellen geen gehoor heeft gegeven en de zorgmachtiging voor de verzochte duur heeft verleend. [20]
3.14
Uit het rechtskader dat ik hiervoor onder rov. 3.5 t/m 3.11 heb uiteengezet, volgt dat er hoge eisen worden gesteld aan de hoor- en onderzoeksplicht van art. 6:1 lid 1 Wvggz. De wens van betrokkene om gehoord te worden, voordat haar haar vrijheid (mogelijk) wordt ontnomen, moet worden gewaarborgd. In het onderhavige geval bleek uit de verklaring van de advocaat ter zitting onder andere dat betrokkene van mening was dat zij onvoldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de zitting. Uit die mededeling kan mijns inziens niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene niet gehoord wenste te worden. Hoewel de onafhankelijk psychiater heeft verklaard tot drie keer toe geprobeerd te hebben een afspraak met haar te maken voor een onafhankelijk onderzoek en betrokkene tot drie keer toe niet is verschenen en de psychiater en de case manager op zitting hebben gezegd dat geen afspraken zijn te maken met betrokkene, kan op basis hiervan niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene niet gehoord wenste te worden door de rechtbank. Uit de omstandigheid dat het de hulpverlening eerder niet is gelukt om (fysieke) afspraken te maken met betrokkene kan dan ook niet, althans met onvoldoende zekerheid, worden afgeleid dat betrokkene niet bereid was om zich te doen horen door de rechtbank. Aan het al dan niet willen worden onderzocht door een (onafhankelijk) psychiater kan immers een andere beweegreden ten grondslag liggen dan het al dan niet gehoord willen worden door de rechtbank.
3.15
De slotsom is dat de klacht in het middel slaagt. De in onderdeel II geformuleerde voortbouwklacht, inhoudende dat gegrondbevinding van het eerste onderdeel doorwerkt in de overige onderdelen van de bestreden beschikking en daarom meebrengt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, slaagt dan dus ook en behoeft geen verdere bespreking.

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De procesinleiding in cassatie is op 30 november 2023 ingediend in het webportaal van de Hoge Raad.
2.In de procesinleiding wordt verwezen naar rov. 3.1.2 van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18.
3.Zie onder randnummer I.1 van de procesinleiding.
4.Zie onder randnummer I.2 van de procesinleiding.
5.Zie ook mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:485, randnummers 2.6-2.18) voor Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895, alsmede mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2021:1043, randnummers 2.9-2.13) voor Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18.
6.Zie o.a. Hoge Raad 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220, rov. 3.2; Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:876, rov. 3.2; Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2 en Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1165, rov. 3.2.
7.W.J.A.M. Dijkers,
8.Hoge Raad 14 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2283,
9.Er zijn uitzonderingen die voor deze zaak niet relevant zijn, namelijk artikel 282 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten) is niet van toepassing op de verzoekprocedure bedoeld in de Wvggz, en zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6 (toepassing van art. 2.3 Wet Forensische zorg). In zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, is in afwijking van het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering (onderzoek op de terechtzitting) van overeenkomstige toepassing.
10.De opties zijn blijkens artikel 271 – 277 Rv o.a. oproeping bij gewone brief van verzoekers of andere belanghebbenden, tenzij de rechter anders bepaalt (art. 271 Rv), oproeping in de Staatscourant bij onbekende woonplaats belanghebbenden, maar de rechter kan bepalen dat de oproeping tevens op andere wijze geschiedt (art. 272 Rv), oproeping van rechterlijke autoriteit, openbaar ministerie of raad voor de kinderbescherming bij gewone brief (art. 273 Rv), oproeping bij aangetekende brief komt terug dan oproeping bij gewone brief of verbetering van adres en opnieuw bij aangetekende brief oproepen (art. 275 Rv) en oproeping bij geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, maar wel in een Staat waar de Herziene EG-Betekeningsverordening van toepassing is (art. 277 Rv).
11.Tweede nota van wijziging,
12.Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:202218, rov. 3.1.2.
13.Vgl. mijn conclusie van 29 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:485 onder 2.10, voor Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895.
14.W.J.A.M. Dijkers,
15.Vgl. onder de Wet Bopz (oud): Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:770 (niet behoorlijk opgeroepen, onvoldoende dat betrokkene volgens psychiater bekend was met het verzoek, volgens advocaat wist dat er een zitting zou komen en gekozen heeft om uit psychiatrisch ziekenhuis weg te lopen, omdat uit de verklaringen niet blijkt dat betrokkene bekend was met tijd en plaats van de zitting). Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1616 (betrokkene was “zwervend” en “moeilijk te achterhalen”, maar “ernst van de toestand van betrokkene” was onvoldoende grondslag om niet te horen). Vgl. ook onder de Wvggz: Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59 (betrokkene verbleef in Zwitserland); Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18 (betrokkene verbleef wisselend bij moeder en kon van de zitting af weten); Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880 (oproeping niet aangetekend verzonden, onduidelijk waarop vaststelling berust dat betrokkene door diverse hulpverleners en advocaat is geïnformeerd over de zitting); Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016 (aangetekende oproeping aan juiste BRP-adres niet voldoende nu deze niet is opgehaald en advocaat voor het laatst contact had drie weken voor indiening van verzoek).
16.Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59,
17.Zie voor enige nuance op de geschetste ‘twee oproeppogingen zijn voldoende’-vuistregel mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:485, rov. 2.13) voor Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895.
18.Zelfs als betrokkene eerder is gehoord, zal hij bij de voortzetting van de mondelinge behandeling een maand later opnieuw moeten worden gehoord. Zie onder de wet Bopz (oud) de uitspraak van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1562, rov. 3.1.4. Zie Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016 waarin is overwogen dat deze rechtspraak van toepassing is onder de Wvggz.
19.Zie ook plv. P-G Langemeijer in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2021:323) onder 2.4 voor Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880 met verwijzing in voetnoot 9 naar Hoge Raad 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7892,
20.Zie de laatste zin van rov. 2.7 waarin de rechtbank, na de bevindingen van de onafhankelijk psychiater en de bevestiging daarvan door de psychiater en casemanager ter zitting te hebben weergegeven, overweegt