2.8.De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.’
20. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte aan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten ‘een gebroken neus’, ‘een hersenschudding’ en ‘een of meer verwondingen in het gezicht die gehecht moesten worden, tengevolge waarvan een of meer blijvende ontsierende littekens in het gezicht zijn ontstaan’. De letselrapportage spreekt van een hersenschudding (‘kort buiten kennis geweest’), een zwelling onder het rechter oog met een barstwond van ca. 2 cm lengte, een zwelling rondom het linker oog, een kneusverwonding met diepe barstwond van ca. 2 cm lengte boven de linkerwenkbrauw, een gebroken neus en een gezwollen bovenlip (bewijsmiddel 3). Een forensisch geneeskundige letselinterpretatie spreekt van ernstig letsel ‘omdat botbreuken in het gelaat en hersenletsel zijn ontstaan’ (bewijsmiddel 4).
21. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat de barstwonden gehecht moesten worden en dat in de wond in de wenkbrauw zes hechtingen zitten (bewijsmiddel 1). Het hof overweegt dat de twee barstwonden ‘naar verwachting blijvend ontsierende littekens in het gelaat opleveren’. Aldus heeft het hof inzake de barstwonden nadere specifieke vaststellingen gedaan met betrekking tot de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Daarbij heeft het hof voorts vastgesteld dat restschade aanwezig is in de vorm van (naar verwachting) blijvend ontsierende littekens. Reeds in het licht van deze vaststellingen getuigt het oordeel van het hof dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het voorts niet onbegrijpelijk.
22. Met betrekking tot het overige letsel heeft het hof niets vastgesteld omtrent de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Uw Raad heeft in het overzichtsarrest geoordeeld dat ‘de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend (is) voor de kwalificatie “zwaar lichamelijk letsel”; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk’ (rov. 2.7). De Forensisch geneeskundige letselinterpretatie spreekt van ‘hersenletsel’ maar heeft dit niet nader geduid. Ook de vaststelling dat sprake is van een botbreuk in het neusbeen, zonder nadere vaststellingen over de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief ingrijpen en het uitzicht op herstel, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.De vastgestelde zwellingen kunnen naar mijn oordeel als zodanig evenmin worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft het letsel echter klaarblijkelijk in zijn totaliteit beschouwd en als zodanig aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarmee heeft het hof geen onjuiste uitleg gegeven aan het begrip zwaar lichamelijk letsel en is zijn oordeel evenmin onbegrijpelijk,aangezien het een veelvoud van verwondingen betreft die bovendien samenhangen met letsel dat zelfstandig als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
23. Daarmee faalt het middel voor zover het de klacht bevat dat het hof het letsel ten onrechte en onbegrijpelijk als zwaar lichamelijk letsel heeft aangemerkt.
24. Inzake het opzet van de verdachte heeft het hof geoordeeld dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte hij vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte bij de politie heeft verklaard aangever voor zijn bek te hebben getrapt, zich niet te hebben ingehouden en 15 tot 20 keer te hebben geslagen en dat als hij los gaat niemand hem meer tegenhoudt.
25. De steller van het middel voert aan dat dit oordeel onterecht en onbegrijpelijk is omdat (1) de verdachte zwakbegaafd is en noch uit de uitlatingen van verdachte, noch uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat verdachte daadwerkelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, (2) het hof in zijn overwegingen geen enkel element van de uiterlijke verschijningsvormen heeft genoemd, terwijl het wel heeft erkend dat de verdachte op blote voeten was, en (3) het doel van de verdachte was dat het slachtoffer stopte met in zijn vinger te bijten en niet om hem zwaar letsel toe te brengen.
26. In cassatie wordt niet betwist dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte het slachtoffer bij zijn hoofd heeft gepakt en op de grond heeft gegooid, dat het slachtoffer een hele harde knal tegen zijn linker oog kreeg en dat hij vervolgens nog diverse harde klappen in het gezicht en op zijn rechter oog heeft gekregen, dat de verdachte het slachtoffer 15 of 20 keer heeft geslagen en dat de verdachte [slachtoffer] , toen die op de grond lag, ook nog heeft geschopt. Dat in ieder geval het slaan met kracht heeft plaatsgevonden, kan ook worden afgeleid uit het door het hof vastgestelde letsel bij het slachtoffer. Dit is kennelijk de ‘uiterlijke verschijningsvorm van het handelen’ van de verdachte waarop het hof het oordeel heeft gebaseerd dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat deze elementen niet in de overwegingen van het hof benoemd zijn, doet hier niet aan af en brengt niet mee dat ’s hofs oordeel (onterecht of) onbegrijpelijk is.
27. Uit het vastgestelde handelen van de verdachte kan worden opgemaakt dat hij een groot aantal malen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en het op de grond liggende slachtoffer ook nog heeft geschopt. Hoewel het hof dit niet expliciet heeft vastgesteld, moet het er voor worden gehouden dat ook dit schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer was gericht, nu de verdachte zelf heeft verklaard dat zijn rechtervoet ‘onder het bloed’ zit, en het slachtoffer blijkens de letselrapportage louter verwondingen aan zijn hoofd heeft. Het hoofd is een vitaal onderdeel van het lichaam en klappen en schoppen tegen het hoofd kunnen dan ook ernstige gevolgen met zich meebrengen.
28. ’s Hofs overweging dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte tot het oordeel leidt dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte zwakbegaafd zou zijn. Ik merk in dat verband op dat deze omstandigheid niet meebrengt dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.Ook de gestelde omstandigheid dat de verdachte het geweld slechts heeft gepleegd om los te komen omdat het slachtoffer hem in zijn vinger heeft gebeten, doet niet af aan de toereikendheid van de bewijsvoering. Dit is een omstandigheid die mogelijk relevant zou kunnen zijn in verband met een beroep op noodweer(exces), maar een dergelijk verweer is in hoger beroep – niet onbegrijpelijk – niet gevoerd.
29. Het middel faalt.