ECLI:NL:HR:2018:89

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
16/01081
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door vuistslag op straat

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De feiten dateren van 22 november 2014, toen de verdachte een persoon, genaamd [slachtoffer], op straat een harde vuistslag in het gezicht gaf, waardoor het slachtoffer bewusteloos raakte. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over wat als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof over het letsel van het slachtoffer niet zonder meer begrijpelijk is, omdat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende informatie geven over de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/01081
SG/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2016, nummer 23/001911-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 300, tweede lid, Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij op 22 november 2014 in de gemeente Haarlem een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld door toen en daar [slachtoffer] met gebalde vuist met kracht in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding, en een gat in het hoofd, en pijn, ten gevolge heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2014236685-2 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 22 november 2014 bevond ik mij met een aantal vrienden, [betrokkene 2] , [slachtoffer] , ene [betrokkene 3] en ene [betrokkene 4] , in Haarlem. Er ontstond een discussie tussen ons en een groep jongens. Terwijl dit gaande was kwam er een jongen op een fiets aan gereden. Wij stonden midden op de weg en ik zag dat de jongen gewoon doorfietste. Ik zag deze jongen met een redelijk tempo tegen [slachtoffer] aanfietsen en dat hij daardoor tot stilstand kwam. Ik zag dat de jongen zijn fiets neergooide en een dreigende houding aannam. Ik zag hem direct op [slachtoffer] aflopen en zag dat [slachtoffer] een krachtige vuistslag kreeg in zijn gezicht. Ik hoorde dat [slachtoffer] hard werd geraakt en zag hem als een lappenpop neergaan. Ik zag dat de ogen van [slachtoffer] wegdraaiden toen hij werd geraakt en had sterk het vermoeden dat [slachtoffer] bewusteloos was geslagen. De zag [slachtoffer] achterover neervallen en dat hij niet probeerde zijn val te breken. Ik hoorde [slachtoffer] op zijn rug op de grond vallen en hoorde ook dat hij met zijn achterhoofd hard op de straat viel. Ik zag [slachtoffer] hierna roerloos liggen. Ik zag dat de jongen hierna weer naar zijn fiets liep en deze opraapte. Ik ben samen met [betrokkene 4] naar [slachtoffer] toegelopen. Ik zag dat [slachtoffer] bewegingsloos op straat lag met de ogen geopend maar de pupillen geheel naar boven gedraaid. Ik zag dat zijn gezicht bleek was weggetrokken. Ik zag [betrokkene 3] en [betrokkene 2] naar de jongen toelopen. Ik zag dat de jongen op zijn fiets stapte en probeerde weg te fietsen. Op dat moment hebben [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] hem dat belet door zijn fiets vast te pakken. [slachtoffer] was nog altijd niet bij kennis. Er ontstond een duw en trekwerk en vervolgens zag ik dat die jongen [betrokkene 2] vol in het gezicht stompte. Ik zag dat de jongen wederom zeer hard en met gebalde vuist sloeg. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 2] in zijn gezicht werd geraakt en zag dat hij met zijn handen naar zijn gezicht greep. Ook zag ik dat [betrokkene 2] behoorlijk bloedde in zijn gezicht. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] langzaam aan weer bij bewustzijn kwam. Ik heb [slachtoffer] voorzichtig overeind geholpen en zag toen dat de achterzijde van zijn hoofd helemaal bebloed was. Ik zag dat [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] nog altijd probeerden te beletten dat de jongen zou kunnen vluchten voor de politie er zou zijn. Ik zag dat er meerdere politieagenten kwamen aangereden. Ik zag dat de jongen op zijn fietst stapte en probeerde weg te rijden. Ik zag dat de politieagenten de jongen meteen vastgrepen en aanhouden. Ik kan met honderd procent zekerheid verklaren dat de jongen die de politie heeft opgepakt de dader is.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2014236685-6 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Op 22 november 2014 had ik afgesproken in Haarlem met [slachtoffer] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] . Er waren nog twee jongens bij, [betrokkene 1] en nog iemand. Wij zagen een opstootje tussen vijf jongens en toen wij hen aanspraken begon er gescheld en geduw over en weer. Ik zag vervolgens dat een fietser tegen iemand uit de groep aanfietste. Ik hoorde de fietser schreeuwen en zag gelijk daarop volgend dat hij een klap tegen het hoofd van [slachtoffer] gaf. Ik zag dat [slachtoffer] achterover viel en met zijn achterhoofd hard op de stenen van de bestrating terecht kwam. Ik zag dat [slachtoffer] zich niet op probeerde te vangen of zijn val probeerde af te weren. Op het moment dat [slachtoffer] op de grond lag zag ik dat zijn ogen wijd open stonden en hoorde en zag dat hij heel zwaar ademde. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] niet meer reageerde. Ik zag dat de fietser weer op zijn fiets stapte. Omdat ik de indruk kreeg dat de fietser weg wilde fietsen, pakte ik hem samen met [betrokkene 4] vast. Ik zag dat dat fietser zich los probeerde te rukken. Ik zag dat de fietser met een gebalde vuist, met kracht een klap op de neus van [betrokkene 2] gaf. Achteraf zag ik dat de neus van [betrokkene 2] bloedde. Wij probeerden de fietser in bedwang te houden, zodat wij hem konden overdragen aan de politie. Op het moment dat de fietser wilde weglopen zag ik dat hij werd aangehouden door de politie.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2014236685-10 van 23 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde telefonische verklaring van [betrokkene 4] :
Op 22 november 2014 was ik met [slachtoffer] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op stap. Er waren vrienden van [betrokkene 3] bij. We liepen in Haarlem op straat en werden ineens door een groep uitgescholden. Tijdens dit kleine opstootje zag ik dat er een jongen aan kwam fietsen en ik zag hem op [slachtoffer] in fietsen. Die jongen viel volgens mij van zijn fiets af en begon vrijwel direct te schreeuwen tegen [slachtoffer] . Voordat [slachtoffer] kon antwoorden gaf die jongen [slachtoffer] een keiharde vuistslag in zijn gezicht. Ik zag dat [slachtoffer] direct in elkaar zakte en heel hard op de grond neerkwam met zijn hoofd. Ik zag dat [slachtoffer] zich niet opving. Ik ben gelijk naar [slachtoffer] toegegaan. Hij had zijn ogen open maar zijn ogen draaiden helemaal weg. Ik zag dat hij buiten bewustzijn was. Vervolgens ben ik naar [betrokkene 3] en [betrokkene 2] toegelopen die bij de jongen stonden die [slachtoffer] had geslagen. Zij waren aan het stoeien. [betrokkene 2] heeft het ook nog met een klap moeten bekopen maar dat heb ik niet zien gebeuren. Ik ben voor de fiets van die jongen gaan staan om hem tegen te houden. Gelukkig kwam toen snel de politie en zij hebben de jongen aangehouden die [slachtoffer] heeft geslagen.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014236728-1 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 22 november 2014 te Haarlem ontstond er een opstootje op straat. Er kwam iemand aanfietsen die [slachtoffer] een klap gaf. Ik kreeg ook een klap. Ik heb een flinke bloedneus. De jongen die mee is met de politie heeft mij geslagen.
5. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2014236728-3 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 22 november 2014 was ik wezen stappen in het centrum van Haarlem met [slachtoffer] , [betrokkene 5] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Wij kregen een klein opstootje met een andere groep, waarbij wij midden op de weg stonden. Ik zag opeens dat er een fietser tegen [slachtoffer] aan fietste. Ik zag dat de jongen van zijn fiets stapte. Ik zag dat de fietser zijn hand tot een vuist maakte, deze naar achteren haalde en met veel kracht naar voren bewoog. Ik zag dat hij [slachtoffer] op zijn kaak raakte. Ik zag dat [slachtoffer] naar achteren viel met zijn achterhoofd op de klinkers. Ik zag dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was. Ik kon geen contact krijgen. Ik zag dat de fietser zijn fiets pakte en weg probeerde te gaan. Samen met [betrokkene 4] en [betrokkene 3] heb ik hem tegen gehouden. Er ontstond een worsteling. Ik voelde opeens een pijnscheut in mijn neus. De fietser sloeg mij met gebalde vuist in mijn gezicht. Kort hierop was de politie ter plaatse en werd de fietser aangehouden. In het ziekenhuis bleek dat ik een gekneusde neus had.
6. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1100-2014236685-4 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 22 november 2014 kregen wij de melding van een vechtpartij op de Grote Houtstraat te Haarlem. Ter plaatse werd ons direct een man aangewezen met donker haar, een zwarte pet, een zwarte jas en zwarte Nikes. Van verschillende omstanders hoorden wij dat de persoon met dit signalement zojuist meerdere personen zou hebben mishandeld. Wij zagen dat er een man op de grond zat met een bebloed gelaat die slecht aanspreekbaar was. Wij zagen een tweede persoon met een bebloed gelaat die ons aansprak en de verdachte aanwees. Vervolgens hielden wij als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [verdachte] 1991 te [geboorteplaats] .
7. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014236685-1 van 22 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Op 22 november 2014 was ik met vrienden aan het stappen in Haarlem. Ik werd wakker op de spoedeisende hulp. In het ziekenhuis hoorde ik van twee vrienden, [betrokkene 2] en [betrokkene 4], dat ik geslagen was en dat ik buiten bewustzijn ben geweest. In het ziekenhuis ben ik behandeld voor mijn letsel, zijnde een hersenschudding, een gat in mijn hoofd en wonden op mijn kaak en tong. Ik heb nu erge pijn aan mijn hoofd en gezicht.
8. Een verslag, opgemaakt door dr. A.G. Munts, neuroloog Kennemer Gasthuis Haarlem, betreffende [slachtoffer] , 06-10-1994. Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Consultdatum: 22 november 2014
Lichamelijk onderzoek:
bloed in haar bij hoofdwond re, bloedkorsten lippen Neurologische onderzoek:
Desoriëntatie plaats en tijd. Vraagt voortdurend wat er is gebeurd. Inprenting 1u posttrauma.
Diagnose: Contusio cerebri."
2.2.3.
Voorts heeft het Hof - onder het kopje "Oplegging van straf" - nog het volgende overwogen:
"De verdachte heeft onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol zonder enige aanleiding een willekeurig persoon op straat een dermate harde vuistslag in zijn gezicht gegeven, dat deze persoon direct bewusteloos is geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor zodanig ernstig hoofdletsel opgelopen, dat hij niet meer in staat was zijn studie Psychologie aan de universiteit voort te zetten."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat art. 82 Sr een opsomming bevat van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, maar dat die bepaling de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en dat zijn oordeel dienaangaande in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Zo zal de cassatierechter kunnen ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510).
2.4.
In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen wat betreft de in de bewezenverklaring opgenomen 'zware hersenschudding' niets naders inhouden omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer ten gevolge van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2018.