ECLI:NL:HR:2020:772

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
19/00026
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens verzuim in beslissing op verzoek tot horen van deskundigen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een schietincident in Utrecht op 21 juni 2015, waarbij hij werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, bedreiging en mishandeling. De verdediging had in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om deskundigen van het NFI en een tweede onafhankelijke deskundige te horen. Het hof heeft echter niet beslist op dit verzoek, wat volgens de Hoge Raad een verzuim opleverde dat tot nietigheid van de uitspraak leidde. De Hoge Raad oordeelde dat een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek tot het horen van deskundigen vereist was, ook al was het verzoek voorwaardelijk gedaan. Dit verzuim heeft geleid tot de vernietiging van het arrest van het hof en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00026
Datum21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2018, nummer 21-001647-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G. Janssen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof niet heeft beslist op een voorwaardelijk verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan om de onderzoekende deskundige van het NFI en een tweede, onafhankelijke deskundige te horen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair:
hij op 21 juni 2015 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (automatisch) vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] , welke kogel de linkerenkel van die [slachtoffer 1] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 21 juni 2015 te Utrecht een (automatisch) vuurwapen en munitie van categorie II (van het kaliber 7.65, S&B) voorhanden heeft gehad;
3:
hij op 21 juni 2015 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (automatisch) vuurwapen op de borst van die [slachtoffer 2] gericht;
4:
hij op 21 juni 2015 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 2] met een (automatisch) vuurwapen tegen diens linker bovenarm heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Kortom: het schotrestenonderzoek bevestigt voor 100% de bekennende verklaring van [betrokkene 1] dat hij heeft geschoten. Tegelijkertijd toont dit onderzoek aan dat de veronderstelling van de politie en het OM, dat cliënt de schutter was en de sporen heeft overgedragen, gewoonweg niet kán kloppen. Daarvoor zitten eenvoudigweg teveel deeltjes op zijn rechterhand. Het is daarmee al volstrekt duidelijk dat [betrokkene 1] daadwerkelijk de schutter was die avond.
Als u tijdens de beraadslaging tot het oordeel komt dat dit forensisch onderzoek cliënt niet vrijpleit, dan verzoek ik u om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en het verhoor van de onderzoekende deskundige van het NFI te gelasten en daarnaast nog een tweede, onafhankelijke deskundige te doen oproepen, om hen te ondervragen over de te verwachten verhoudingen van overgedragen deeltjes bij secundaire en tertiaire overdracht en de mogelijkheid c.q. kans dat op het object waarop is overgedragen (i.c. de rechterhand) beduidend meer deeltjes zitten dan op de overige onderzochte objecten.”
2.2.3
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Ook de diverse NFI-rapporten hebben bij het hof niet tot gerede twijfel geleid over de vraag wie de schutter is geweest. De conclusies, die weliswaar wijzen op mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 1] bij het schietincident, sluiten immers geenszins uit dat [verdachte] de schutter was en vervolgens de auto waarin hij reed (en mogelijk ook de kleding die hij ten tijde van het schietincident droeg) aan zijn broer [betrokkene 1] heeft overgedragen.”
2.3
Het verzoek dat de verdediging heeft gedaan, is een verzoek tot het horen van deskundigen als bedoeld in artikel 315, in samenhang met artikel 299 en artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook wanneer het verzoek voorwaardelijk is gedaan en, zoals in dit geval, de daaraan gestelde voorwaarde is vervuld. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de uitspraak van het hof houdt een beslissing in op dit verzoek. Dat verzuim heeft op grond van artikel 330 in samenhang met artikel 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.4
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het tweede cassatiemiddel en het eerste, derde en vierde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2020.