ECLI:NL:HR:2002:AE5618

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01694/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor zware mishandeling van een kind

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling van zijn tweejarige kind. De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2002 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de periode van 1 mei 1997 tot en met 26 augustus 1997. De verdachte, geboren in Turkije in 1964, heeft zijn kind opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door het kind meerdere malen te bijten. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bewijsmiddelen in deze zaak beoordeeld, waaronder een proces-verbaal van politie en sectieverslagen van pathologen en forensisch odontologen. De bewijsmiddelen toonden aan dat het slachtoffer, een tweejarig kind, talrijke onderhuidse bloedingen en huidafschavingen had, die duiden op stelselmatige mishandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht het letsel als zwaar lichamelijk letsel heeft aangemerkt, gezien de aard en de ernst van de verwondingen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof in stand is gebleven. Dit arrest benadrukt de ernst van kindermishandeling en de verantwoordelijkheden van ouders in de zorg voor hun kinderen.

Uitspraak

15 oktober 2002
Strafkamer
nr. 01694/01
ES/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2000, nummer 20/000907-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging met betrekking tot parketnummer 02/001016-98, onder 2 na het eerste gebruik van de woorden "heeft ondervonden" en voorts in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 24 december 1998 - de verdachte ter zake van (parketnummer 02/001016-98) 1. "verkrachting", (parketnummer 02/001016-98) 2. "mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd" en (parketnummer 02/001677-97) "zware mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het toegebrachte letsel ten onrechte heeft aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel en dat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat hij:
"op tijdstippen in de periode van 1 mei 1997 tot en met 26 augustus 1997 in Nederland zijn kind, te weten [slachtoffer], telkens opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ernstige beetwonden) heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] een aantal malen te bijten."
3.2.2. De gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van het toegebrachte letsel het volgende in:
(i) een proces-verbaal van politie inhoudende als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van verbalisanten (bewijsmiddel 3):
"Een eerste onderzoek van de huid toonde een groot aantal huidverkleuringen (...). Zowel op de rug als op de borst, armen en hoofd van het slachtoffer bevonden zich onderhuidse verkleuringen, zwellingen en ontvellingen."
(ii) Het sectieverslag van 23 oktober 1997 opgemaakt door R. Torenbeek, patholoog bij het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie te Rijswijk (bewijsmiddel 4) voorzover inhoudende:
"Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] oud twee jaren is het volgende gebleken (...)
B1. Er waren verspreid over het lichaam (behaarde hoofd, aangezicht, schouders, rug, borst en buik) talrijke onderhuidse bloedingen en oppervlakkige huid afschavingen (...). De afwijkingen waren van verschillende ouderdom. De gewelds inwerking B1 kan zeer goed passen in het kader van kindermishandeling (...). Conclusie: (...) Tevens waren zeer vele reeds langer bestaande tekenen van het geweld aan het lichaam (o.a. talrijke beten) gebleken."
(iii) Het onderzoeksverslag van 15 september 1997 van W.C. Sedee, forensisch odontoloog (bewijsmiddel 5):
"Het lichaam was overdekt met beetsporen. Bij nadere inspectie bleken het menselijke beetsporen te betreffen die
- verschillend van afmeting waren
- op verschillende plaatsen open wondjes hadden veroorzaakt
- klaarblijkelijk in ouderdom verschillend waren, en
- op alle lichaamsdelen aanwezig waren met uitzondering van de genitaliën."
(iv) Een fotokopie van de bij het onder bewijsmiddel 7 (de Hoge Raad leest: bewijsmiddel 5) opgenomen onderzoeksverslag behorende foto's in origineel op de achterzijde genummerd 1, 3, 5 en 7.
3.3. Art. 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Gelet hierop en gegeven het feit dat het hier betreft verschillende over het gehele lichaam van het tweejarige slachtoffer verspreid aanwezig zijnde beetwonden, bestaande uit huidverkleuringen, onderhuidse bloedingen, huidafschavingen en open wonden, die klaarblijkelijk stelselmatig zijn toegebracht, geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat de aan het slachtoffer toegebrachte kwetsuren en verwondingen, door het Hof kennelijk in zijn totaliteit beschouwd, zwaar lichamelijk letsel opleveren, niet blijk van een onjuiste uitleg van laatstgenoemd begrip, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.4. De overige in het middel naar voren gebrachte klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de overige middelen
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden.
Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mede dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 15 oktober 2002.