3.2.De bestreden beschikking houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Procesgang
De klaagschriften zijn op respectievelijk 29 mei 2020 en 5 juni 2020 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op respectievelijk 22 juni 2020 en 25 juni 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 22 september 2020 klager, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift overwogen dat er nog veel onduidelijk is over het beslag en daarom is de raadsman in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na ontvangst van de beslaglijsten samen met klager uit te zoeken om welke goederen het gaat en (zo nodig met behulp van de officier van justitie) wat de status van het beslag is en indien mogelijk goederen op te halen bij de instantie waar de goederen zich bevinden. De raadsman zal voor het eind van de termijn kenbaar maken over welke goederen dan nog een beslissing wordt verwacht van de rechtbank, zo nodig voorzien met een nadere toelichting. De officier van justitie krijgt na ontvangst van het nadere standpunt van de raadsman een termijn van zes weken om schriftelijk te reageren.
Op 4 december 2020 heeft de raadsman een e-mail met bijlagen, waaronder een aanvulling/nadere toelichting op het klaagschrift, toegestuurd aan de rechtbank en de officier van justitie.
Op 6 december 2020 heeft de officier van justitie per e-mail primair verzocht om de raadsman niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze reactie te laat kwam en subsidiair om uitstel verzocht van de termijn om te reageren op het nadere standpunt en de stukken van de raadsman.
De rechtbank neemt wel kennis van de stukken van de raadsman, maar heeft het verzoek tot het verlenen van een ruimere termijn ingewilligd.
Vervolgens heeft de raadsman op 5 januari 2021 nog een e-mail met bijlage gestuurd.
Op 20 januari 2021 heeft de officier van justitie per e-mail haar standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft aangekondigd een beslissing te zullen nemen na het uitwisselen van standpunten, tenzij behoefte bestond aan een nadere mondelinge behandeling. Geen van de partijen heeft aangegeven een nadere mondelinge behandeling te wensen.
Inhoud van de klaagschriften
De klaagschriften strekken tot teruggave de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- in totaal € 827.1500,- op 12 april 2019 in beslag genomen op Aruba;
- geld euro's en LIS dollars (zoals opgenomen in bijlage 2 bij het aanvullend klaagschrift)
- ING bankrekening [rekeningnummer 1] (€ 18.547,80);
- ASN bankrekening [rekeningnummer 2] (tegoed onbekend);
- een Opel Astra, kenteken [kenteken 1];
- een Renault Mégane Cabriolet, kenteken [kenteken 2];
- een map met bonnen en diploma’s (goednummers onbekend), en
- bulkgoederen (zoals vermeld op de beslaglijst).
De raadsman van klager heeft naar mede naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de bulkgoederen is er geen strafvorderlijk belang meer. Wanneer het strafvorderlijk belang zich niet meer verzet tegen teruggave, moet een voorwerp in beginsel worden teruggegeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (artikel 116 lid 1 Sv), de beslagene. Hierop zijn uitzonderingen, waaronder de situatie waarin een ander dan beslagene redelijkerwijs als rechthebbende aangemerkt kan worden (artikel 116 lid 2 en 3 Sv). Voor zover de rechtbank in de strafzaak bewaring ten behoeve van rechthebbende heeft gelast is hiermee niet bedoeld dat klager geen rechthebbende zou zijn. Ten aanzien van de onderhavige goederen zijn geen aangiftes binnengekomen. De bewijslast ten aanzien van wie rechthebbende is ligt bij het OM als zij stellen dat een ander dan de beslagene rechthebbende is. Indien zicht op andere rechthebbenden uitblijft dan moet wettelijk vermoed worden dat klager als bezitter tevens rechthebbende is. De omschrijving van de enorme bulk aan goederen is zo summier dat van klager niet redelijkerwijs gevergd kan worden dat hij van ieder afzonderlijk voorwerp zijn rechten aantoont. Samengevat stelt de raadsman dat wanneer je toetst aan wat naar verkeersopvatting redelijk is, klager redelijkerwijs rechthebbende op deze bulkgoederen is.
De bonnen en diploma’s staan niet met zoveel woorden op de beslaglijst maar zijn vermoedelijk in een map van de doorzoeking terechtgekomen.
Tot slot verzoekt de raadsman opheffing van het conservatoir beslag op de inbeslaggenomen gelden en teruggave daarvan aan klager. Strafvorderlijk belang ontbreekt en de enkele melding van een eventuele ontnemingsprocedure is te beperkt.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van die in beslag genomen voorwerpen aan klager waarvan de rechtbank heeft beslist dat die dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Anders dan de raadsman is de officier van justitie van mening dat als de rechtbank van oordeel was geweest dat die goederen aan klager toebehoorden, de rechtbank daarvan (net als bij enkele andere goederen) zou hebben beslist dat deze retour konden naar verdachte (klager). De toelichting die de raadsman daarover heeft gegeven maakt het standpunt van de officier van justitie niet anders. Bovendien heeft de raadsman nagelaten om per item bewijs te leveren dat die goederen aan klager toebehoren. De officier van justitie heeft begrepen dat de goederen waarop beslag rust inmiddels zijn vervreemd omdat de opslag van de goederen te kostbaar werd bevonden. Het gaat daarom nu nog om beslag op de vervangende waarde van de verschillende items. Dit maakt echter verder geen verschil voor het standpunt of klager rechthebbende is. Dat is klager niet. Daarmee moet op dit punt het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de zaaksofficier heeft laten weten dat er geen ontnemingsvordering aan de rechtbank meer zal worden voorgelegd. Dat betekent dat handhaving van het conservatoir beslag niet meer aan de orde is. Het conservatoir beslag dat er nog ligt op de volgende geldbedragen of goederen kan worden opgeheven en de geldbedragen en goederen kunnen retour aan klager:
- de ING bankrekening [rekeningnummer 3] (€ 18.438,93);
- de ASN bankrekening (€ 925,39);
- een geldbedrag van € 827.250,- ([rekeningnummer 4]);
(…)
De zaaksofficier heeft tot slot aangegeven dat er forse vorderingen liggen van de Belastingdienst die mogelijk derdenbeslag heeft gelegd c.q. zal leggen.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 12 januari 2016 zijn op de voet van artikel 94 Sv een zeer groot aantal voorwerpen in beslag genomen. Op 12 april 2019 is op Aruba op de voet van artikel 94a Sv op een geldbedrag van € 827.150,- conservatoir beslag gelegd. Daarnaast ligt er conservatoir beslag op een bankrekening van de ING, een bankrekening van ASN en twee auto’s.
Klager is bij vonnis van deze rechtbank van 29 oktober 2019 veroordeeld voor opzetheling, meermalen gepleegd, tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van alle op de beslaglijst (bijlage bij het vonnis) genoemde goederen is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Nu het voornemen bestond een ontnemingsprocedure te voeren staat de datum van het indienen van het klaagschrift niet aan de inhoudelijke beoordeling daarvan in de weg. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie inmiddels heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering aan de rechtbank zal voorleggen.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - de artikelen 94 en 94a Sv de inbeslagneming toelaat het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot die voorwerpen de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4° Sr in verbinding met art 552f Sv.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bulkgoederen
De rechtbank stelt voorop dat over deze goederen reeds een beslissing is genomen en het voor klager (verdachte in de strafzaak) op zijn weg had gelegen om hoger beroep in te stellen als hij het met deze beslissing niet eens was. Artikel 552a van liet Wetboek van Strafvordering is hier niet voor bedoeld (HR 23 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3560) Nu in deze zaak discussie is over de vraag of klager ‘inmiddels’ redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt van de bulkgoederen zal de rechtbank toch ingaan op dit onderdeel van het beklag. Klager heeft gesteld dat nu het Openbaar Ministerie niet heeft aangetoond wie de rechthebbende is van de (bulk)goederen, die goederen aan hem als beslagene (en rechthebbende) dienen toe te komen. De rechtbank ziet dit anders. In het vonnis van de rechtbank van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank overwogen dat verdachte (klager) de aanmerkelijke kans voor lief genomen heeft dat hij spullen kocht die gestolen waren ook omdat het gaat om elektronica waarvan bekend is dat deze vaak worden gestolen en verdachte zulke partijen soms in bulk opkocht. Uit het vonnis leidt de rechtbank af dat niet meer exact is na te gaan welke goederen precies van diefstal afkomstig zijn. De kans is reëel dat een deel van de goederen waarover wordt geklaagd van misdrijf afkomstig zijn. Er is, vermoedelijk om die reden, geoordeeld dat alle goederen op de beslaglijst dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Het enkele feit dat in deze klaagschriftprocedure niet is gebleken van nadere aangiftes en zich geen rechthebbende hebben gemeld, maakt niet dat klager, de (destijds) bezitter en beslagene, enkel daarom inmiddels redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de goederen blijft de vraag onbeantwoord of het eerlijke spullen betreft en is het door klager gestelde bewijsvermoeden niet voldoende om hem als rechthebbende aan te merken. De rechtbank zal het klaagschrift ten aanzien van de bulkgoederen ongegrond verklaren.
Bonnen en diploma’s
Wat betreft de bonnen en diploma's die klager terug wil hebben, is de rechtbank van oordeel dat klager heeft nagelaten om, voor zover deze goederen in beslag genomen zijn, duidelijk te maken om welke goederen op de beslaglijst het precies gaat. Ook dit deel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Geld en bankrekeningen
Ten aanzien van het geldbedrag van € 827.250,- en de bankrekeningen heeft de officier van justitie aangegeven dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen opheffing van dat beslag. Het beklag zal daarom voor dat deel gegrond worden verklaard.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat deze aan klager toebehoren. De rechtbank zal dan ook de teruggave aan klager gelasten.
Van de losse bedragen aan euro's en dollars waarover geklaagd wordt ontbreekt informatie waaruit blijkt of hier beslag op rust, of het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave en of deze aan klager toebehoren. De rechtbank verklaart het beklag ten aanzien hiervan ongegrond.