ECLI:NL:HR:2018:2333

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
17/02067
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag inzake teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beklag van een klager die teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen verzoekt. De inbeslagname vond plaats in het kader van een strafzaak waarin de klager was veroordeeld voor diefstal met braak of inklimming. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder beslist dat bepaalde voorwerpen aan rechthebbenden moesten worden teruggegeven, terwijl voor andere voorwerpen bewaring ten behoeve van de rechthebbende was gelast. De klager stelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat hij niet als rechthebbende kon worden aangemerkt en dat het Hof de maatstaf van artikel 353 Sv had moeten toepassen bij de beoordeling van zijn klaagschrift.

De Hoge Raad oordeelt dat het standpunt van de klager onjuist is. Artikel 353 Sv richt zich tot de strafrechter en niet tot de beklagrechter. De beklagrechter moet beoordelen of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, en in dit geval was de beslissing van de strafrechter onherroepelijk. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast en geoordeeld dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechthebbende is. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat het Hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en de klager niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op de teruggave van de voorwerpen.

De beschikking is gegeven op 18 december 2018 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak betreft een belangrijke overweging over de rol van de beklagrechter en de toetsing aan de maatstaven van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02067 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 december 2016, nummer RK 1000/16, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft P.T. Pel, advocaat te Hattem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing van de zaak als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. In het bijzonder wordt geklaagd dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans de ongegrondverklaring niet begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij arrest van 22 februari 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de klager veroordeeld ter zake van diefstal door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Daarbij heeft het Hof met betrekking tot de onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen (i) beslist tot teruggave van een aantal bepaalde voorwerpen aan de rechthebbenden en (ii) ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Het klaagschrift van 6 juni 2016 strekt tot teruggave aan de klager van de voorwerpen ten aanzien waarvan in het arrest van 22 februari 2016 de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast.
2.3.
Het Hof heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De beoordeling van het klaagschrift
Standpunt van klager
Klager stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen reden is om af te wijken van de hoofdregel van artikel 353 Sv dat een met toepassing van artikel 94 Sv in beslag genomen voorwerp wordt teruggegeven aan de beslagene. De uitzondering "bewaring ten behoeve van een rechthebbende" komt pas in beeld als teruggave aan de beslagene onredelijke gevolgen zou hebben. Daarvan is geen sprake. Op het moment van inbeslagname had klager de feitelijke macht over de goederen en als bezitter geldt hij in beginsel als rechthebbende op de goederen. De goederen zijn niet door enig strafbaar feit verkregen of gebruikt voor het plegen daarvan. Klager handelt in degelijke goederen via marktplaats.nl. Hij heeft geen afstand van de goederen gedaan. Voor zover op de kennisgeving van inbeslagneming eigenaren waren vermeld, kunnen zij kennelijk niet als rechthebbende van de goederen worden aangemerkt. Er zijn geen redenen om ten aanzien van enig in beslag genomen goed te oordelen dat een derde een beter recht heeft dan klager of rechthebbende is.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het hof in zijn arrest van 22 februari 2016 heeft geoordeeld dat uit het dossier niet blijkt dat de goederen waarop het beklag ziet, aan verdachte toebehoren. Primair verbindt hij daaraan de conclusie dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Klager had cassatie kunnen instellen tegen de beslissing van het hof omtrent het beslag en heeft in raadkamer geen feiten of omstandigheden aangevoerd die ten tijde van het wijzen van het arrest nog niet bekend waren. Subsidiair verbindt de advocaat-generaal daaraan de conclusie dat het beklag ongegrond is. De in raadkamer aangevoerde argumenten leiden niet tot het oordeel dat de goederen aan klager toebehoren.
Beoordeling
De goederen waarvan klager teruggave verzoekt, zijn op grond van artikel 94 Sv onder hem in beslag genomen in de strafzaak onder parketnummer 08-730293-15. Klager is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 september 2015 veroordeeld ter zake van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het hof heeft arrest gewezen op 22 februari 2016. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
De omstandigheden dat geen cassatie is ingesteld tegen het arrest van dit hof van 22 februari 2016 en dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die ten tijde van het wijzen van dat arrest nog niet bekend waren, staan niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het beklag. Het hof acht klager ook in zoverre ontvankelijk in zijn klacht.
Het arrest van 22 februari 2016 kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat ten aanzien van de thans in het geding zijnde voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast, omdat ten tijde van de beslissing in hoger beroep niet bekend was wie de rechthebbende was.
Klager heeft in raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende op de voorwerpen waarvan hij teruggave verzoekt. Dat klager deze voorwerpen feitelijk in zijn bezit had op het moment dat deze in beslag zijn genomen in zijn woning te Olst en de door hem gebruikte schuur bij het perceel [a-straat 1] te Apeldoorn en dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, is daartoe onvoldoende.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het beklag ongegrond verklaren.
De beschikking
Het hof:
verklaart het beklag ongegrond."
2.4.
Het middel stelt zich primair op het standpunt dat het Hof het verzoek van de klager tot teruggave had moeten toetsen aan art. 353 Sv. Deze opvatting is niet juist, zodat het middel in zoverre faalt. Art. 353 Sv richt zich immers tot de strafrechter die bij eindvonnis of eindarrest dient te beslissen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Indien - zoals in dit geval - ten tijde van de beoordeling van het beklag de op de voet van art. 353 Sv gegeven beslissing van de strafrechter onherroepelijk is, is die onherroepelijke beslissing voor de beklagrechter een vaststaand gegeven dat hij niet op zijn juistheid mag toetsen. In een zodanig geval moet de beklagrechter beoordelen of de klager redelijkerwijs moet worden aangemerkt als de rechthebbende ten behoeve van wie de strafrechter de bewaring heeft gelast. Het Hof heeft deze maatstaf toegepast.
2.5.
Het middel klaagt verder dat het Hof zijn oordeel niet toereikend heeft gemotiveerd nu het niet heeft aangegeven wanneer de klager wel als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt. Daarmee stelt het middel een eis die het recht niet kent. Het Hof heeft geoordeeld dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als de rechthebbende en het heeft gemotiveerd op welke gronden het tot dit oordeel is gekomen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en is, in aanmerking genomen wat door de klager is aangevoerd voor zijn stelling dat hij de rechthebbende is, toereikend gemotiveerd.
Ook in zoverre faalt het middel.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.