ECLI:NL:HR:2011:BQ3667
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die stelt rechthebbende te zijn op een inbeslaggenomen geldbedrag van € 144.025,-. Het Gerechtshof had eerder de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast, maar verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. De Hoge Raad oordeelt dat zolang het beslag niet is beëindigd, de klager ontvankelijk is in zijn verzoek om teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van het klaagschrift.
De klager had eerder een veroordeling gekregen voor opzetheling en het Hof had de bewaring van het inbeslaggenomen geld gelast. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door de klager niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad benadrukt dat de situatie waarin het Hof zich bevond, niet overeenkomt met eerdere jurisprudentie die door het Hof werd ingeroepen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt het recht van de klager om zijn beklag in te dienen zolang het beslag op het geldbedrag voortduurt.