ECLI:NL:PHR:2022:1120

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/03936
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van een Tweede Kamerlid

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1994, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en voor het wederrechtelijk belemmeren van de vrijheid van beweging van een Tweede Kamerlid, Pieter Omtzigt. De bedreiging vond plaats op 20 augustus 2020 te Den Haag, waar de verdachte Omtzigt met de woorden "Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool!" heeft bedreigd. Het gerechtshof oordeelde dat de verdachte met deze uitlatingen een bedreigende situatie heeft gecreëerd, waardoor Omtzigt in redelijkheid de vrees kon hebben dat de verdachte zijn woorden waar zou maken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij één middel van cassatie heeft voorgesteld dat zich richt tegen de bewezenverklaring van de bedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, en dat de bedreiging van dien aard was dat deze in het algemeen geschikt was om vrees teweeg te brengen. De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal overgenomen en het beroep verworpen, waarbij het hof in zijn oordeel niet onjuist heeft geoordeeld. De uitspraak bevestigt de noodzaak dat bedreigingen van deze aard, ook al worden ze pas later door het slachtoffer vernomen, nog steeds als voltooide bedreigingen kunnen worden aangemerkt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/03936

Zitting29 november 2022
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

Het cassatieberoep

De verdachte is bij arrest van 16 september 2021 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens 1. primair “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 2. “wederrechtelijk op de openbare weg een ander in zijn vrijheid van beweging belemmeren en met een of meer anderen zich aan een of meer anderen tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil blijven opdringen en hem op hinderlijke wijze blijven volgen” tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. B.M.A. Jegers, advocaat te Heerlen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel keert zich tegen het onder 1 primair bewezen verklaarde.

De bewijsvoering

4. Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezen verklaard dat:
“Hij de periode van 20 tot en met 21 augustus 2020 te Den Haag P.H. Omtzigt, werkzaam als lid van de CDA-fractie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door naar die Omtzigt de woorden te uiten ‘Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool!”
5. Uit de aanvulling bij het arrest van 21 september 2021 blijkt dat het hof de volgende bewijsmiddelen heeft gebezigd:
“1. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2021, inhoudende:
Ik was in Den Haag. Het klopt dat ik op 20 augustus 2020 'Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool' tegen Pieter Omtzigt heb gezegd.
2. Een, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 september 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. 2020254011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 70 en verder):
als de op 4 september 2020 afgelegde
verklaring van de verdachte:
Ik wil verklaren dat ik inderdaad de persoon ben die op 20 augustus 2020 "Vuile kankerhond, mongool, ik sla je dood kankermongool" of woorden van gelijke strekking naar meneer Omtzigt roept.
3. Een
proces-verbaal van aangifted.d. 26 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020254011-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 9 en verder):
als de op 21 augustus 2020 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] namens mevr. K. Arib:
Ik ben werkzaam als plaatsvervangend beveiligingsambtenaar bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal en door mevrouw K. Arib, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, schriftelijk gemachtigd tot het doen van aangifte.
Mevrouw Arib meldde dat zij op vrijdag 21 augustus 2020 kennis heeft genomen van de beelden waarop zichtbaar is hoe de heer Pieter Omtzigt op donderdag 20 augustus 2020 is belaagd, met de dood is bedreigd en hinderlijk gevolgd werd door een groep demonstranten. De heer Omtzigt bevond zich ten tijde van deze, jegens hem gepleegde feiten, als voetganger op de openbare weg te Den Haag, terwijl hij poogde van het gebouw van de Tweede Kamer aan het Plein te Den Haag te wandelen naar het Ministerie van Financiën, gelegen aan het Korte Voorhout te Den Haag.
Op de genoemde beelden constateerde mevrouw Arib dat Omtzigt tijdens deze wandeling ernstig gehinderd is, dat er ongepast fysiek contact met Omtzigt werd gemaakt, dat Omtzigt fysiek de weg, en daarmee zijn vrije doorgang, werd versperd en dat Omtzigt daarmee hinderlijk is gevolgd door een groep demonstranten.
Op de kruising Plein met de Lange Houtstraat aangekomen werd Omtzigt de vrije doorgang volledig fysiek versperd door de groep demonstranten. Duidelijk hoorbaar is dat Omtzigt hierop het volgende tegen deze groep demonstranten zegt: "Even voor de helderheid, ik voel mij niet erg prettig met al deze mensen om mij heen", of woorden van gelijke strekking. Na deze opmerking van Omtzigt hervatte de groep demonstranten de hinderlijke, intimiderende, bedreigende en storende wijze van volgen van Omtzigt. Zichtbaar is de hinder die Omtzigt hiervan ondervond en het is duidelijk dat Omtzigt laverend tussen aldaar geparkeerde auto's moest wandelen en meermalen het trottoir moest verlaten om deze hinderlijke belemmeringen te pogen te omzeilen.
Hierop probeerde Omtzigt zijn weg te vervolgen waarop hij door tenminste één van deze hinderlijk volgende demonstranten met de dood is bedreigd. Op de genoemde beelden is duidelijk te horen dat één van deze demonstranten met luide stem het volgende naar Omtzigt roept: "Vuile kankerhond, ik schop je dood, kankermongool" of woorden van gelijke strekking.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020254011-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 13 en verder):
als de op 2 september 2020 afgelegde
verklaring van P.H. Omtzigt:
Ik ben werkzaam als lid van de CDA-fractie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Op 20 augustus 2020 om 17:50 uur begaf ik mij naar de hoofdingang van de Tweede Kamer. Toen mijn collega's en ik ons op het Plein begaven, merkten wij direct dat er een onrustige sfeer hing. Op het Plein werden wij direct aangesproken door een groep van circa 10 personen. Deze groep volgde mij en mijn collega's te voet. Enkele meters voordat wij de Lange Houtstraat bereikten, werd ik gehinderd door enkele personen uit deze groep. Een mij onbekende manspersoon versperde/blokkeerde mij fysiek de weg door voor mij te gaan staan. Ik werd hierdoor gedwongen om stil te gaan staan. Ik heb hierbij op rustige, maar duidelijk te verstane wijze, woordelijk aangegeven dat ik mij niet prettig voelde in de situatie die ontstond. De man die mij de weg versperde, riep vervolgens dat er ook dingen waren die hij niet prettig vond. Hij bleef met luide stem tegen mij praten/roepen, terwijl hij met zijn gezicht op enkele centimeters afstand van mij stond. De man kwam met zijn gezicht intimiderend dicht tegen mijn gezicht. Ik vind het normaal al niet prettig als een mij onbekende persoon veel te dicht in mijn persoonlijke ruimte komt, maar in deze tijden met de gevaarzetting rondom coronabesmettingen hecht ik er waarde aan als personen zich houden aan de anderhalve meter maatregel. De agressieve en fysiek intimiderende wijze waarop de man voor mij stond, dichtbij mij stond en tegen mij riep/schreeuwde, ervaarde ik als (be)dreigend.
Toen ik het Ministerie van Financiën veilig had bereikt, heb ik daar 10 minuten nodig gehad om tot mezelf te komen, daar ik aangedaan was door hetgeen mij zojuist was overkomen. Deze situatie heeft mij emotioneel meer gedaan dan ik had verwacht.
Ik heb op 21 augustus 2020 de beelden gezien die op de website www.geenstijl.nl zijn geplaatst onder de link https://www.geenstijl.nl/515988/koekoek/. Op die beelden is duidelijk te horen wat de man die mij de weg versperde tegen mij riep/schreeuwde, nadat ik de groep passeerde. Ik hoor dat de man jegens mij riep/schreeuwde: "Vieze-vuile kankerhond. Ik zal je doodslaan mongool! Kankermongool!".
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020254011-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 24 en verder):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 20 augustus 2020 vond er in 's-Gravenhage een demonstratie plaats. Gezien deze demonstratie hield er zich een groot aantal personen die in meer of mindere mate betrokken waren bij deze demonstratie op in de directe nabijheid van het gebouw van de Tweede Kamer aan het Plein. Een aantal van deze op het Plein aanwezige personen besloot op zeker moment de op dat moment zich als voetganger op de openbare weg bevindende P.H. Omtzigt, die kort daarvoor het gebouw van de Tweede Kamer had verlaten, "aan te spreken". Door een mij verder onbekend gebleven persoon werden van dit "aanspreken" filmopnamen gemaakt. Deze opnamen werden op "social media" geplaatst en door mij bekeken. Op de bewegende beelden zag ik dat
- de verdachte op zeker moment vlak voor Omtzigt ging staan en dat Omtzigt zijn weg hierdoor niet kon vervolgen,
- de verdachte zijn gezicht op enkele centimeters van het gezicht van Omtzigt hield,
- Omtzigt probeerde de verdachte te ontwijken,
- hoorde ik dat Omtzigt aangaf zich niet prettig te voelen bij de situatie,
- meerdere personen uit de groep zich hinderlijk voor Omtzigt ophielden en hem volgden.
Ik hoorde een mannenstem roepen "vieze vuile kankerhond". Op het moment dat dit werd geroepen, zag ik de lippen van de verdachte bewegen en zag ik dat hij zijn hoofd hield in de richting van Omtzigt. Vlak hierop hoorde ik dezelfde stem schreeuwen "Ik zal je doodslaan, mongool, kankermongool".
6. Daarnaast heeft het hof in het verkorte arrest de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte zich op bewezenverklaarde wijze schuldig heeft gemaakt aan een-voltooide bedreiging van P.H. Omtzigt (hierna: Omtzigt).
Voor een veroordeling ter zake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is volgens vaste rechtspraak (onder meer) vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen. Verder moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van de hiervoor bedoelde vrees bij de bedreigde. Voor een veroordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is om de vrees teweeg te brengen.
In de onderhavige zaak heeft Omtzigt het volgende verklaard.
Op 20 augustus 2020 bevond hij zich op het Plein in Den Haag. Direct na het betreden van het Plein merkte hij dat er een onrustige sfeer hing. Hij werd aangesproken door een groep van circa tien personen, die als het ware op hem afstormden. Dit kwam al behoorlijk intimiderend op hem over. Een aantal personen uit deze groep kwam redelijk dicht bij hem in de buurt. De situatie voelde anders dan in andere gevallen waarin hij mensen te woord staat. Deze groep, waarvan de verdachte onderdeel uitmaakte, volgde Omtzigt te voet. Op enig moment blokkeerde een onbekende persoon, naar later bleek de verdachte, Omtzigt fysiek de weg door voor hem te gaan staan. Omtzigt werd hierdoor gedwongen om stil te gaan staan. Een andere onbekende manspersoon raakte hem op dat moment aan, hetgeen hij als intimiderend ervoer. De verdachte sprak Omtzigt met luide stem toe, terwijl hij met zijn gezicht intimiderend dicht tegen het gezicht van Omtzigt kwam. Omtzigt voelde zich onveilig door het gedrag van de verdachte en de ontstane situatie. Door de agressieve, intimiderende en opgefokte houding van de verdachte sloot Omtzigt niet uit dat deze persoon hem fysiek aan zou kunnen vallen. Omtzigt heeft toen kenbaar gemaakt dat hij zich niet prettig voelde in de ontstane situatie. Hierna heeft Omtzigt zijn weg vervolgd in de richting van de Lange Houtstraat te Den Haag. De verdachte heeft toen de woorden 'Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool!' geroepen in de richting van Omtzigt. De door de verdachte gebezigde woorden hebben Omtzigt een dag later, op 21 augustus 2020, bereikt, nadat hij de beelden van het incident op het internet had gezien en beluisterd.
De verklaring van Omtzigt vindt op belangrijke punten bevestiging in de beelden die zich in het dossier bevinden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij op 20 augustus 2020 te Den Haag 'Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool' naar Omtzigt heeft geroepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met deze bewoordingen, mede gezien de context waarin ze werden geuit, een dermate bedreigende situatie heeft gecreëerd, dat bij Omtzigt in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn woorden waar zou maken. In de bewijsmiddelen ligt besloten dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat Omtzigt daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging en dat bij hem de hiervoor bedoelde vrees zou ontstaan.
De omstandigheid dat Omtzigt pas een dag later kennis nam van de uitlatingen van de verdachte en de verklaring van Omtzigt dat de dreiging en onveiligheidsgevoelens die hij op 20 augustus 2020 voelde, die dag niet meer aanwezig waren, nu hij inmiddels in veiligheid was, doen - gelet op de hiervoor weergegeven vaste rechtspraak - niet af aan de conclusie dat sprake is van een voltooide bedreiging in de zin van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Met de advocaat-generaal acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.”

De bespreking van het middel

7. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooide bedreiging in de zin van artikel 285 lid 1 Sr. Uit de toelichting volgt dat het middel twee deelklachten bevat. De eerste deelklacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de heer Omtzigt daadwerkelijk op de hoogte zou raken van zijn uitlatingen en evenmin dat bij de heer Omtzigt de vrees zou ontstaan dat verdachte zijn woorden in daden zou omzetten. De tweede deelklacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat de door de verdachte gebezigde bewoordingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat zij in het algemeen geschikt zijn om vrees teweeg te brengen. De deelklachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. [1] Verder is vereist dat het opzet van de verdachte was gericht op het teweegbrengen van een redelijke vrees. [2] Dat vereiste impliceert dat voor een veroordeling ook is vereist dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de geadresseerde daarvan op de hoogte raakt. [3] Voorwaardelijk opzet is voldoende. [4] Niet is vereist dat de geadresseerde daadwerkelijk heeft gevreesd voor een inbreuk op zijn persoonlijke vrijheid. [5] Het enkele subjectieve gevoelen van vrees door de geadresseerde brengt aan de andere kant niet zonder meer met zich dat bij hem in redelijkheid vrees in de hier bedoelde zin kon ontstaan. Enig realiteitsgehalte moet de uiting wel hebben. [6] Het gaat erom dat de gedraging in het algemeen geschikt kan worden geacht om de vrees voor het in art. 285 lid 1 Sr bedoelde misdrijf aan te jagen. Deze in belangrijke mate objectieve toets moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden verricht.
9. Als de geuite woorden als zodanig een bedreiging tegen het leven inhouden, mag in de regel worden aangenomen dat door die woorden bij degene tot wie zij waren gericht de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij van het leven zou worden beroofd. De voormalig AG Knigge voegde daaraan toe dat de gevallen waarin overduidelijk sprake is van scherts, spel of beeldspraak uitzonderingen op die regel vormen. [7] Indien de bewoordingen aan de hand van de algemene strekking onvoldoende duidelijk zijn, komt betekenis toe aan de omstandigheden waaronder de uiting is geschied. [8]
10. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2020 de heer Omtzigt heeft gedwongen om stil te staan door voor hem te gaan staan. De verdachte sprak de heer Omtzigt met luide stem toe, terwijl hij met zijn gezicht “intimiderend dicht tegen het gezicht van de heer Omtzigt” kwam. Nadat de heer Omtzigt de verdachte kenbaar had gemaakt dat hij zich in de ontstane situatie niet prettig voelde, heeft hij zijn weg vervolgd. Toen heeft de verdachte, die de heer Omtzigt volgde, de volgende woorden in de richting van de heer Omtzigt geroepen: “Vieze vuile kankerhond, ik zal je doodslaan mongool!”.
11. Het hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte gebezigde woorden de heer Omtzigt niet hebben bereikt op het moment dat deze werden uitgesproken, maar wel een dag later, toen hij de beelden van het incident bekeek die op het internet waren geplaatst. Het hof heeft ook vastgesteld dat de onveiligheidsgevoelens die de heer Omtzigt op 20 augustus 2020 had de dag erna niet meer aanwezig waren. De steller van het middel acht het tegen deze achtergrond niet zonder meer begrijpelijk dat bij de heer Omtzigt de vrees zou ontstaan dat de verdachte zijn woorden in daden zou omzetten.
12. Ik merk hierover op dat een veroordeling wegens bedreiging ook mogelijk is in een situatie waarin deze de geadresseerde op een later moment heeft bereikt dan het moment waarop de bedreigende uitlatingen daadwerkelijk zijn gedaan. [9] Hiermee hangt samen dat voor een veroordeling wegens het in art. 285 lid 1 Sr strafbaar gestelde feit niet is vereist dat de uiting direct jegens de geadresseerde is geuit. De bedreiging kan de geadresseerde ook langs indirecte weg hebben bereikt. [10] Ook denkbaar is dat de wijze waarop de bedreiging de geadresseerde bereikt een andere is dan door de verdachte is beoogd. Aan een veroordeling wegens bedreiging als bedoeld in art. 285 lid 1 Sr hoeft dat niet in de weg te staan. Voldoende is immers in dit verband dat (i) de geadresseerde op de hoogte is geraakt van de bedreiging en (ii) het opzet van de verdachte was gericht op het teweegbrengen van een redelijke vrees en daarmee dat de verdachte op de hoogte van de bedreiging zou raken. Voorwaardelijk opzet is voldoende. [11] Het opzet moet er aldus op zijn gericht
datde geadresseerde op de hoogte raakt van de bedreiging en niet op de exacte manier en op het moment waarop de geadresseerde daadwerkelijk daarvan op de hoogte raakt.
13. Ter illustratie wijs ik op het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2012. [12] In deze zaak had de verdachte een rap op cd opgenomen en die verkocht. De tekst van de rap hield (samengevat) in dat het Kamerlid Wilders de dood zou vinden. De heer Wilders nam kennis van de rap nadat een derde die op YouTube had geplaatst. AG Hofstee achtte het standpunt van de steller van het middel juist dat de verdachte door de raptekst op CD te plaatsen en te verkopen zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de in de raptekst tot uitdrukking gebrachte bedreiging op enigerlei wijze bij de heer Wilders bekend zou worden. [13]
14. Ik keer terug naar de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de heer Omtzigt op de hoogte is geraakt van de woorden die de verdachte naar hem riep. De door de verdachte geuite woorden hebben naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking. De bewoordingen zijn ondubbelzinnig en houden een rechtstreekse doodsbedreiging in. Het oordeel van het hof dat met deze woorden – mede in het licht van de context waarin deze zijn geuit – bij de heer Omtzigt in redelijkheid de vrees is ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
15. Aan het voorgaande doet niet af dat de heer Omtzigt heeft verklaard dat de onveiligheidsgevoelens die hij op 20 augustus 2020 heeft ervaren op de dag dat hij de beelden zag niet langer aanwezig waren omdat hij intussen in veiligheid was. Voor een veroordeling is immers niet vereist dat de geadresseerde daadwerkelijk heeft gevreesd voor zijn leven. Bepalend is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde
in redelijkheidde vrees
konontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
16. Daarbij merk ik voor de volledigheid op dat de desbetreffende verklaring van de heer Omtzigt slechts als strekking had dat hij "die dag", te weten op 21 augustus 2020, de dreiging die hij een dag eerder had ervaren niet meer voelde omdat hij op dat moment in veiligheid was. Daarmee is niet gezegd dat de bedreiging geen effect meer zou kunnen sorteren. De dreigende situatie op 20 maart 2020 voltrok zich op het Plein, in de nabijheid van de werkomgeving van de heer Omtzigt, waar de heer Omtzigt de “agressieve en fysiek intimiderende wijze” waarop de verdachte voor hem stond, dichtbij hem stond en tegen hem riep/schreeuwde wel degelijk als (be)dreigend heeft ervaren (bewijsmiddel 4). Het hof heeft deze context mede in aanmerking genomen bij zijn oordeel dat bij de heer Omtzigt in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn woorden waar zou maken. Complicatie daarvan zou kunnen zijn dat de heer Omtzigt op het moment dat hij de dreiging aan den lijve heeft ervaren de woorden van de verdachte niet heeft gehoord. Ik lees de overwegingen van het hof echter aldus, dat het hierbij heeft gedoeld op mogelijk toekomstig treffen van de heer Omtzigt met (onder meer) de verdachte nabij het gebouw van de Tweede Kamer, waar het incident op 20 augustus 2020 had plaatsgevonden. Aldus bezien, acht ik het oordeel van het hof dat door de combinatie van de gebruikte woorden (“ik zal je doodslaan”) en de “agressieve, intimiderende en opgefokte” houding van de verdachte bij de heer Omtzigt in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen niet onbegrijpelijk.
17. Het hof heeft verder geoordeeld dat in de bewijsmiddelen besloten ligt dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de heer Omtzigt daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging en dat bij hem de hiervoor bedoelde vrees kon ontstaan. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking.
18. De verdachte heeft de in de bewezenverklaring opgenomen woorden met luide stem naar de heer Omtzigt geroepen (bewijsmiddel 3). Dat gebeurde toen de heer Omtzigt de groep passeerde nadat de verdachte hem de weg had versperd door voor hem te gaan staan (bewijsmiddel 4). Hieruit kan zonder meer worden afgeleid dat het (onvoorwaardelijk) opzet van de verdachte erop was gericht dat zijn uitlatingen de heer Omtzigt zouden bereiken. De enkele omstandigheid dat de heer Omtzigt de bewoordingen niet ter plaatse, maar door middel van waarneming van de opname daarvan heeft gehoord, doet daaraan niet af. Gelet op de aard van de bewoordingen en de context waarin deze zijn geuit, heeft het hof kunnen oordelen dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat bij de heer Omtzigt de redelijke vrees voor zijn leven kon ontstaan.
19. In het licht van het voorgaande heeft het hof kunnen aannemen dat bij de verdachte sprake was van (onvoorwaardelijk) opzet. Niet bepalend is de wijze waarop de heer Omtzigt daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
20. Slechts voor de volledigheid wijs ik op het volgende. Ook als de overwegingen van het hof aldus moeten worden begrepen, dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de heer Omtzigt
door waarneming van een opnameop de hoogte zou raken van de bedreiging, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk. Het behoeft heden ten dage geen betoog dat dat in een situatie waarin een demonstratie plaatsvindt en waarin ongeveer tien personen op het Haagse Plein op een bekend Kamerlid “afstormen”, hem de weg versperren en hem confronteren met uitlatingen de kans aanmerkelijk is dat filmopnames worden gemaakt die vervolgens via sociale media worden gedeeld. Voor zover het oordeel van het hof aldus moet worden begrepen, dat de verdachte door in die situatie luid te roepen naar de heer Omtzigt bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de heer Omtzigt via het internet op de hoogte zou raken van deze bedreiging, is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk.
21. De bewezenverklaring is naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
22. Het middel faalt.
23. Gronden voor ambtshalve cassatie heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252,
2.Zowel de omschrijving “de redelijke vrees” als “in redelijkheid de vrees” komt voor in de rechtspraak van de Hoge Raad. Aan te nemen valt dat dit verschil in formulering geen inhoudelijke betekenis toekomt. Vgl. onder meer HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659,
3.Zie bijvoorbeeld HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2916,
4.Zie bijvoorbeeld mijn conclusie voorafgaand HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:190,
5.Zie bijvoorbeeld HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9309, rov. 3.4.2. Tegelijkertijd geldt dat het, om welke reden dan ook, niet hebben bestaan op een aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het in het vooruitzicht gestelde misdrijf geen beletsel hoeft te vormen voor een veroordeling. Vgl. in een iets ander verband HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740.
6.Vgl. de conclusie van AG Knigge voorafgaand aan HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3135, o. 10.
7.Vgl. de conclusie van AG Knigge voorafgaand aan HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4824,
8.Zie voor een overzicht van grensgevallen de conclusie van AG Harteveld voorafgaand aan HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245,
9.Vgl. bijvoorbeeld HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:44 en de conclusie van AG Hofstee voorafgaand aan HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181,
10.Zie ook Noyon/Langemeijer/Remmelink, aant. 3 bij art. 285.Dit onderdeel was ontoereikend gemotiveerd in HR 8 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:836. Vgl. HR 9 december 1958, ECLI:NL:HR:1958:109,
11.Zie voor een voorbeeld HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:44.
12.Zie HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181,
13.Zie de conclusie van AG Hofstee, ECLI:NL:PHR:2012:BW6181. De Hoge Raad ging op dit aspect niet expliciet in.