ECLI:NL:HR:2018:245

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
16/01660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, art. 285 Sr.

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft tijdens zijn aanhouding door politieambtenaren, verbalisanten A en B, de woorden geuit: "Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken." De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie en stelt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte boos en agressief was tijdens zijn aanhouding en dat hij de bedreigende uitlatingen had gedaan. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd is. De bewijsvoering biedt onvoldoende basis om te concluderen dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat de verbalisanten in redelijkheid de vrees konden hebben dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot de bedreiging en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/01660
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 maart 2016, nummer 22/005238-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 09-102607-15 ten laste gelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.2.1.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 ten laste gelegd dat:
"hij op of omstreeks 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtena(a)r(en) in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken"."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Na de melding van het onder 2 en 3 tenlastegelegde is de verdachte aangehouden op 29 juli 2015 te Leiden. Tijdens zijn overbrenging naar het politiebureau hoorden verbalisanten en aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte tegen hen zeggen: "Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken."
2.2.4.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende in:
"Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit, nu de enkele ten laste gelegde kreet dat verdachte namen zal doorgeven aan de onderwereld niet als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling opgevat kan worden, omdat daar geen gevaar voor mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht expliciet in besloten ligt, alsmede omdat gelet op de situatie waarin het is gezegd en de persoon van verdachte niet zonder meer de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat uit deze bedreiging daadwerkelijk gevaar voor de verbalisanten af te leiden was.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak. Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. (...) Verdachte heeft, blijkens het (...) proces-verbaal, het tenlastegelegde naar verbalisanten geroepen na zijn aanhouding, waarbij hij zich, blijkens de voorts ten laste gelegde beledigingen en overige inhoud van het proces-verbaal agressief en recalcitrant opstelde. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij boos was ten tijde van zijn aanhouding. Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen alsmede de omstandigheden waaronder die zijn gedaan - te weten: na de aanhouding van verdachte, waarbij hij in boze en agressieve staat verkeerde - is de rechtbank van oordeel dat bij die verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat het benoemen van zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht niet expliciet is geweest alsmede dat verdachte naar eigen zeggen helemaal geen daadwerkelijke contacten heeft met de onderwereld, doet daar niet aan af."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte na zijn aanhouding door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werd overgebracht naar het politiebureau, dat hij boos en agressief was en dat hij de bewezenverklaarde uitlatingen jegens deze verbalisanten heeft gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat onder deze omstandigheden, mede gelet op de aard van de uitlatingen, hierdoor bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit de door de verdachte geuite bewoordingen op zichzelf niet volgt dat de verbalisanten moesten vrezen voor een misdrijf gericht tegen hun leven en dat de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding en overbrenging boos en agressief was die gevolgtrekking evenmin rechtvaardigt.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderwerpen – ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 februari 2018.