Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
20 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft tijdens zijn aanhouding door politieambtenaren, verbalisanten A en B, de woorden geuit: "Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken." De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie en stelt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte boos en agressief was tijdens zijn aanhouding en dat hij de bedreigende uitlatingen had gedaan. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd is. De bewijsvoering biedt onvoldoende basis om te concluderen dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat de verbalisanten in redelijkheid de vrees konden hebben dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot de bedreiging en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.