ECLI:NL:HR:2021:836

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
20/00523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht door bedreigende woorden geuit tegenover inspecteurs van NVWA

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft op 12 januari 2017 tijdens een controle van zijn (paarden)bedrijf bedreigende woorden geuit tegenover twee inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over hun collega, een toezichthoudende dierenarts. De verdachte heeft gezegd: 'Als ik dat wijf voor mijn auto krijg, rijd ik haar hartstikke dood'. Deze bedreiging is door de inspecteurs aan de dierenarts doorgegeven, wat leidde tot de aangifte van bedreiging.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante overwegingen herhaald uit eerdere uitspraken over de vereisten voor veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de dierenarts daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging. Hierdoor is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest is gewezen op 8 juni 2021 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00523
Datum8 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2020, nummer 21-006631-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In dat vonnis is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 12 januari 2017 te [plaats] , gemeente Steenwijkerland , [benadeelde] (toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen aldaar tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (zijnde inspecteurs van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en directe collega's van die [benadeelde] ) gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij, als hij die [benadeelde] voor de auto zou krijgen, haar hartstikke dood zou rijden, welke woorden van dreigende aard of strekking vervolgens door die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan die [benadeelde] zijn verteld.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in het bevestigde vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
“- Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 3] van 3 maart 2017, in zijn geheel (p. 5 t/m 6);
- Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde] van 3 maart 2017, voor zover betreffende de feiten en omstandigheden, inhoudende (p. 7 t/m 8): (...) Op 12 januari 2017 was er weer een melding over het bedrijf van [verdachte] . Er zijn twee inspecteurs en een dierenarts ter plaatse geweest. De inspecteurs zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . (...) [betrokkene 1] heeft mij verteld dat de controle heel stroef verliep en dat [verdachte] erg kwaad was. (...) Beide inspecteurs hebben gehoord dat [verdachte] drie keer heeft geroepen: “Als ik dat wijf, die [benadeelde] , voor mijn auto krijg, rijd ik haar hartstikke dood”. Ik voel mij door deze uitspraak erg bedreigd. Dit komt omdat ik in 2009 al een heel naar gevoel bij deze man had. (...) Verder vind ik het zorgwekkend dat de man, ondanks dat ik hem al jaren niet heb ontmoet, nog zo boos op mij is. Ik ben doodsbang voor [verdachte] . Ik let altijd op of ik hem ergens zie. Dit op plaatsen waar hij eventueel zou kunnen opduiken. De man heeft erg veel invloed op mijn leven. Ik kan nooit meer onbevangen naar de paardenmarkten. Ik mijd zoveel mogelijk alle plaatsen die betrekking hebben op paarden. (...);
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] van 12 april 2017, voor zover betreffende de feiten en omstandigheden, inhoudende (p. 9 t/m 10): (...) Op 12 januari 2017 hebben wij een controle gehouden bij de [verdachte] . (...) Ik heb tijdens de controle drie keer gehoord dat [verdachte] zei: “Als ik dat wijf, die [benadeelde] , voor mijn auto krijg dan rijd ik haar hartstikke dood”. Ik kon aan zijn gelaatsuitdrukking zien dat hij erg boos was. Het zat hem diep. (...);
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] van 18 april 2017, voor zover betreffende de feiten en omstandigheden, inhoudende (p. 11 t/m 12): (...) Op 12 januari 2017, hebben wij, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 4] naar aanleiding van een melding een controle gericht op het welzijn van dieren bij [verdachte] in [plaats] verricht. (...) Ik heb [verdachte] horen zeggen: “Als ik die [benadeelde] voor de auto krijg, dan rijd ik haar hartstikke dood. Ik heb hem dit twee keer horen zeggen. Gelet op de manier en toon waarop [verdachte] dit zei heb ik deze bedreiging richting [benadeelde] serieus opgevat. (...).”
2.2.3
Het onder 2.2.2 vermelde proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 3] van 3 maart 2017 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken en houdt onder meer het volgende in:
“Ik ben werkzaam als teamleider bij de afdeling Toezicht Uitvoering Landbouw, team dierenwelzijn van het NVWA in Utrecht.
Ik doe in opdracht van mijn werkgever NVWA en namens een vrouwelijke collega van mijn team aangifte van bedreiging met de dood.
De naam van desbetreffende collega is bij mij bekend en zal ik op vraag aan U verstrekken.
Voor de veiligheid wordt de naam door mij in deze aangifte niet genoemd.
Op 12 januari 2017 omstreeks 16:00 uur werd ik gebeld door een inspecteur uit mijn team. Hij vertelde hoe de controle bij [verdachte] aan de [a-straat 1] in [plaats] verlopen was.
Ik hoorde hem zeggen dat een dierenarts, eveneens uit mijn team, met de dood bedreigd was. Ik hoorde aan de stem van de inspecteur dat hij ontdaan was.
[verdachte] is in het verleden meerdere malen geconfronteerd met controles met betrekking tot het onthouden van de nodige zorg aan zijn dieren.
In 2009 zijn heel veel paarden in bewaring genomen en daar was de desbetreffende bedreigde dierenarts bij aanwezig.
De inspecteur heeft deze bedreiging samen met een mede inspecteur gehoord die ook op de locatie aanwezig was.
Ik heb toen met de inspecteur overlegd dat ik aangifte ging doen en ook met de dierenarts heb ik dit besproken.
Beide inspecteurs willen een getuige verklaring afleggen over de bedreiging.
Ik vind het als teamleider beangstigend dat een dierenarts die er al jaren niet meer is geweest nog zoveel agressie oproept.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”
2.2.4
Noch het vonnis noch het arrest bevat nadere bewijsoverwegingen.
2.3
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659) en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).
2.4
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat [benadeelde] daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging, zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juni 2021.