2.3. Het Hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof - kortheidshalve - naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen is verwoord.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de raptekst van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is uitgevoerd dat bij het slachtoffer, in casu de heer G. Wilders, hierna te noemen "de aangever", de redelijke vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd.
Het hof stelt voorop dat - als de geuite woorden op zichzelf genomen een bedreiging tegen het leven inhouden - als regel mag worden aangenomen dat die woorden bij degene tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij of zij van het leven zou worden beroofd. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak.
Het hof zal moeten beoordelen of in de onderhavige zaak, mede gelet op de omstandigheden waaronder de raptekst bij de aangever bekend is geworden en bezien tegen de achtergrond van de rapcultuur, er sprake is van een serieus te nemen bedreiging van de verdachte jegens de aangever.
De vraag of de rap bij de aangever de redelijke vrees kon doen ontstaan dat deze van het leven zou worden beroofd, is derhalve een vraag die afhangt van een waardering van de feiten en omstandigheden van feitelijke aard.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Naar aanleiding van het beluisteren en bekijken van een videoclip, getiteld "[VERDACHTE] - Wie Iz De Volgende (Geert Wilders Diss)" heeft de aangever op 29 augustus 2007 aangifte gedaan van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. In zijn verklaring zijn tekstfragmenten uit die videoclip opgenomen die in de tenlastelegging zijn vermeld.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 december 2009 is de aangever als getuige gehoord. Hij heeft (onder meer) het volgende verklaard:
"Ik heb het beeld en geluid bekeken, anders had ik geen aangifte gedaan. Ik heb het in zijn geheel beluisterd. In de aangifte staan een aantal tekstfragmenten, maar in het filmpje staan nog wel meer uitspraken die ik als bedreigend ervaar. Het lijkt mij een goed idee om het af te spelen, want ik heb in de krant gelezen dat de advocaat van de verdachte zou hebben gezegd dat het over het zinnetje gaat: "Als ik je tegenkom, dan is het bam, bam.". Maar als je het filmpje ziet, dan is dat een enorme knal, een geluid van een kogel of wat dan ook. Dat is wat anders dan de woorden bam, bam. Ik geloof ook niet dat dat letterlijk zo in de aangifte staat, maar dat is wat ik bijvoorbeeld zeer bedreigend vind en ook zo heb ervaren. (...) Een filmpje waarin ik pistoolgeluiden of knallen hoor met de tekst als ik je tegenkom is het bang, bang, waarin gezegd wordt dat ik voor mijn leven moet vrezen als ik niet terugkom op mijn uitspraken, dat ik de klos ben als ik iemand tegen kom of dat ik liever kogels in mijn lijf wil hebben."
Uit de hierboven weergegeven verklaring van de aangever leidt het hof af dat niet zozeer de tekst van de rap, maar de raptekst in combinatie met het filmpje en het in dat filmpje weergegeven geluid van pistoolschoten door de aangever als bedreigend is ervaren.
De verdachte heeft verklaard een rap getiteld: "Wie iz de volgende?" te hebben geschreven en gerapt. Vervolgens heeft hij die rap op een CD gezet, waarvan er tweehonderdvijftig exemplaren zijn verkocht.
De verdachte heeft van meet af aan echter ten stelligste ontkend een videoclip bij die rap te hebben gemaakt dan wel die videoclip op Youtube te hebben gezet; hij heeft ook ontkend het geluid van pistoolschoten te hebben gebruikt.
Voorts heeft de verdachte verklaard nimmer de intentie te hebben gehad om de aangever met de dood te bedreigen; hij wilde slechts uiting aan zijn gevoelens geven door "een aanslag met woorden" op de aangever te plegen.
Uit onderzoek is gebleken dat een persoon die gebruik maakt van de naam 'mastapyy' de bewuste videoclip op Youtube heeft gezet. Ondanks een poging daartoe is niet komen vast te staan wie die bewuste persoon is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof een door de advocaat-generaal meegebrachte videoclip bekeken. Na het zien van die videoclip heeft het hof geconstateerd dat daarop geen geluiden van pistoolschoten zijn te horen en dit dus een andere videoclip betreft dan de clip die de aangever heeft gehoord en bekeken. Voornoemde constatering brengt het hof tot de conclusie dat er kennelijk meerdere videoclips in omloop zijn, waarin de raptekst van de verdachte als uitgangspunt is gebruikt.
Voor de beantwoording van de vraag of de rap van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is uitgevoerd dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd, is echter niet alleen de tekst als zodanig van belang, maar ook de context van die tekst zelf, alsmede de wijze waarop de tekst in de openbaarheid is gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de inhoud van de raptekst in zijn geheel, derhalve bezien in de gehele context van de tekst, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat zijn rap bij de aangever de redelijke vrees kon doen ontstaan dat de verdachte de aangever zou ombrengen.
Nu het hof heeft geconcludeerd dat er kennelijk meerdere videoclips in omloop zijn, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daar enige betrokkenheid bij heeft gehad en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videoclip kennelijk een andere is dan die waarop de aangifte is gebaseerd, kan in hoger beroep niet worden vastgesteld welke videoclip voor de aangever aanleiding is geweest om aangifte te doen. Het hof kan de context waarin de tekst is geplaatst derhalve niet vaststellen. Voorts merkt het hof op dat voor de aangever de rap in combinatie met het geluid van pistoolschoten aanleiding is geweest om aangifte van bedreiging te doen.
Uit het vorenoverwogene volgt tevens dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel is dat in de onderhavige zaak een enkele beoordeling van de tekst van de rap onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten bedreiging te komen.
Onder voormelde omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken."