Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
21 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals bedoeld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had op 3 februari 2015 e-mailberichten met zeer dreigende inhoud naar een getuige gestuurd, waarin hij suggereerde dat hij een gijzelaar had en dat hij explosieven had geplaatst. De inhoud van de berichten en de bijgevoegde foto's wekten bij de politie de nodige bezorgdheid, wat leidde tot de inschakeling van een observatieteam. Het Hof oordeelde dat de verdachte met zijn berichten en foto's een voldoende concrete dreiging had gecreëerd, waardoor de kans bestond dat de getuige de politie zou inschakelen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte iedere politieagent die bij hem kwam had bedreigd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij ook werd opgemerkt dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat hieraan geen rechtsgevolg werd verbonden.