Conclusie
Nummer20/01440
Ad 1. Medewerking gedragsdeskundig onderzoek:
productie 1bij deze pleitnota) als de PI Heerhugowaard. Cliënt is met stip de hardstwerkende persoon op de werkvloer, is vriendelijk, behulpzaam, denkt mee, maakt geen misbruik van interne vrijheden, komt niet in conflictsituaties, is beleefd en correct naar medegedetineerden en werkmeesters, springt bij als anderen het produktietempo niet kunnen bijhouden, is schoon op zichzelf en houdt zijn cel schoon en opgeruimd. Er is in ruim anderhalf jaar tijd van detentie nimmer een incident met cliënt geweest. Uit de uitlatingen van cliënt jegens de politie wordt in het vonnis van de Rechtbank tot 3 keer toe aangehaald dat cliënt zou hebben gedreigd een dakloze neer te steken. Cliënt kan blijven herhalen dat hij dat als ongelukkig voorbeeld heeft genoemd, maar dat dat nimmer een serieuze overweging is geweest (in zijn eigen woorden: “maar dat zou wel erg bizar zijn”).
Verdachte heeft immers geen enkel ziekte-inzicht getoond en heeft verklaard geen reden te zien voor een behandeling, anders dan hulp bij het verkrijgen van woonruimte en een baan en bij het afbetalen van zijn schulden. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een behandeling in een vrijwillig kader.
Art. 5 EVRM
had been imposed without objective medical expertise to support it, thus violating Article 5 § 1 (e) of the Convention’ (randnummer 24). Het EHRM overwoog naar aanleiding van deze klacht onder meer het volgende:
that detention may be covered by sub-paragraphs (a) and (e) of Article 5 § 1 concurrently’, en wijst daarbij in verband met de terbeschikkingstelling op een serie uitspraken tegen Nederland. Daartoe behoort onder meer EHRM 11 mei 2004, nr. 48865/99 (Morsink/Nederland), waarin het EHRM overwoog:
person of unsound mind’als bedoeld in art. 5, eerste lid, onder e, EVRM kan worden aangemerkt. Die vraag was onder meer aan de orde in EHRM 2 juni 2016, nr. 6281/13 (Petschulies/Duitsland). [6]
‘preventive detention’. De rechter stelde daarbij niet een geestelijke stoornis vast. In 2011 werd de ‘
preventive detention’verlengd door het Göttingen Regional Court. Een ‘
reliable expert in the field of forensic psychiatry’ had op basis van het dossier (Petschulies weigerde medewerking) vastgesteld dat hij nog steeds leed aan ‘
a dissocial personality disorder with marked psychopathic elements’. De rechter had voorts geoordeeld dat er een ‘
high risk’ was dat Petschulies ‘
would commit the most serious violent crimes if released from preventive detention’. In 2012 kreeg Petschulies toestemming om te wonen in ‘
a supervised residential facility’. In 2014 werd hij vrijgelaten.
alleged dissocial personality disorder could not be classified as a mental disorder’. Het EHRM overwoog onder meer:
psychische Störung”) referred to in section 1(1) of the Therapy Detention Act (…).
Kromfeldner v. Germany, no. 21906/09, §§ 78-80, 19 January 2012;
B v. Germany, no. 61272/09, §§ 78-80, 19 April 2012; and
Glien, cited above, §§ 88-90).
preventive detention’ veroordeeld. Deze werd in september 2011 verlengd. Daarbij baseerde de rechter zich op onderzoek van een psychiatrisch deskundige, op basis van het dossier, waarin de deskundige
preventive detention’ (na september 2011) niet langer gerechtvaardigd was onder subparagraaf e van art. 5, eerste lid, EVRM. Het EHRM overwoog onder meer:
a “true” mental disorder’ uiteindelijk onbeantwoord liet, heeft te maken met het vervolg van de bespreking van de klachten. Het hof stelt vast dat ‘
the detention of a person as a mental health patient will, in principle, only be “lawful” for the purposes of sub-paragraph (e) of Article 5 § 1 if effected in a hospital, clinic or other appropriate institution’ (par. 92). Aan die eis was niet voldaan (par. 106). Op die grond werd een schending van art. 5 § 1 EVRM vastgesteld.
mental disorder’. Twee psychiaters en een psycholoog hadden in juli 2006 gerapporteerd dat de verdachte leed aan ‘
a chronic psychotic disorder of a delusional type related to organic lesions in his central nervous system, and also from a personality disorder’. De verdachte werd in 2008 in een psychiatrische inrichting geplaatst. Enkele jaren later verzocht de verdachte de procedure te heropenen. Het Katowice Court of Appeal weigerde dit verzoek in 2012, maar gaf wel toe dat het erop leek dat de verdachte niet de tenlastegelegde moord had gepleegd en alleen had deelgenomen aan een tevens tenlastegelegde beroving die een dag eerder was gepleegd. Nadien verzocht de verdachte om vrijlating. Daarbij kwam rapportage uit 2013 aan de orde waarin werd gesteld dat hij – slechts – leed aan ‘
a severe dissocial personality disorder’. Dat verzoek werd in 2013 geweigerd. De verdachte stond in 2014 vervolgens terecht voor verschillende berovingen die hij ook in 2005 zou hebben gepleegd. Die vervolging leidde in 2015 tot een veroordeling. Daaraan voorafgaand was hij in 2014 vrijgelaten uit de psychiatrische inrichting en overgebracht naar de gevangenis om het restant te ondergaan van een gevangenisstraf die al in 2001 aan hem was opgelegd.
Constanciaoordeelde het EHRM weliswaar dat deze werkwijze in de Hoogerheidezaak niet in strijd was met artikel 5 lid 1 sub e EVRM (detentie van
persons of unsound mind), maar recentere rechtspraak van het EHRM roept de vraag op of het vaststellen van een stoornis door een rechter de grenzen van de vereisten uit artikel 5 lid 1 sub e EVRM niet toch overschrijdt. Ook betwijfelt het EHRM of de antisociale persoonlijkheidsstoornis, op basis waarvan ook tbs wordt opgelegd, een stoornis is die voldoende ernstig is om detentie op grond van artikel 5 lid 1 sub e EVRM te rechtvaardigen.’
preventive detention’ bevolen nadat de opgelegde gevangenisstraf grotendeels ten uitvoer was gelegd. Het EHRM overwoog onder meer:
M. v. Germany(…). This can be seen as indicating that an individual assessment of the mental condition of persons remanded in subsequently ordered preventive detention is carried out.
Het eerste middel
eerstemiddel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, dan wel onbegrijpelijk, het verzoek tot het doen van nader (gedragskundig) onderzoek heeft afgewezen, dan wel dit verzoek heeft afgewezen zonder de daartoe geëigende maatstaf te hanteren, dan wel met, zo begrijp ik, miskenning van die maatstaf. In de toelichting wordt ter onderbouwing aangevoerd dat de voorwaarde die de verdachte aan medewerking aan gedragskundig onderzoek stelt, inhoudend dat dit door middel van geluidsopnamen wordt opgenomen, niet onmogelijk of onredelijk is.
NJ2006/108.
NJ2008/169 m.nt. Buruma.
Het tweede middel
tweedemiddel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging heeft opgelegd. In de toelichting wordt aangevoerd dat uit de gegeven motivering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Met name zou de oplegging van de maatregel en de motivering daarvan niet voldoen aan de criteria zoals deze afgeleid kunnen worden uit EHRM 3 maart 2015, nr. 73560/12 (Constancia/Nederland).
‘the lawful detention of a person after conviction by a competent court’. Reeds op deze grond kan worden vastgesteld dat de terbeschikkingstelling van de verdachte niet in strijd is met art. 5, eerste lid, EVRM. De vraag of de veroordeelde kan worden aangemerkt als een ‘
person of unsound mind’ staat bij terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zo bezien pas op scherp als moet worden beoordeeld of de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd. Daarbij kan de vraag rijzen of een antisociale persoonlijkheidsstoornis verdere vrijheidsbeneming kan rechtvaardigen. Bij de beslissing over verlenging zal gewoonlijk evenwel ook meer duidelijk zijn geworden over de gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een veroordeelde.
must reliably be shown to be of unsound mind, that is to say, a true mental disorder must be established before a competent authority on the basis of objective medical expertise’ en dat (2) ‘
the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement’. Bij de vaststelling van een mental disorder neemt het EHRM evenwel onder omstandigheden genoegen met ‘
an assessment by a medical expert on the basis of the file’,
‘for instance because of a refusal of the person concerned to appear for an examination’(par. 26). En het EHRM overweegt in Constancia dat ‘
the national authorities are to be recognized as having a certain discretion since it is in the first place for them to evaluate the evidence adduced before them in a particular case’(par. 27). In de zaak M.T./Estonia overwoog het EHRM ‘
that in deciding whether an individual should be detained as a “person of unsound mind”, the national authorities are to be recognised as having a certain margin of appreciation.’ [19]
mental disorder’in het bijzonder in aanmerking dat het hof de last tot terbeschikkingstelling niet baseert op de vaststelling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het hof schetst een breder patroon van aanwijzingen dat ten grondslag ligt aan het oordeel dat ten tijde van het strafbare feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens: een rapport uit 2009 (Praktijk Buitenpost) en een schrijven van Het Poortje uit 2009 waarin wordt gesproken over een verstoorde respectievelijk bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met het risico op een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een gedragsstoornis; daarnaast een rapport van (onder meer) een psychiater en psycholoog uit 2019 waarin wordt gesproken over narcistische persoonlijkheidstrekken en aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. In verband met de eis dat de stoornis ‘
compulsory confinement’ toelaat is (mede) van belang de aard en ernst van het misdrijf waarvoor de verdachte is veroordeeld en de wijze waarop het is begaan. In Petschulies overweegt het EHRM met zoveel woorden: ‘
The extent of his personality disorder can indeed be said to have manifested itself in the manner in which he committed his offences’ (par. 78). Dat kan ook gezegd worden van het strafbare feit in de onderhavige zaak; de aard van het feit speelt in de afwegingen van het hof ook een belangrijke rol.