ECLI:NL:HR:2009:BF3162

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van terbeschikkingstelling zonder advies van deskundigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Amsterdam, locatie Het Schouw', had beroep ingesteld tegen de oplegging van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De verdediging stelde dat de last tot tbs in strijd was met artikel 5, eerste lid onder e, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er geen advies van een (medisch) deskundige was dat een opname in een tbs-inrichting adviseerde.

De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing tot tbs berust bij de rechter, die deze kan opleggen op basis van de ernst van het gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mits voldaan is aan de voorwaarden van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. De opvatting dat een last tot tbs alleen kan worden gegeven op advies van deskundigen vindt geen steun in het recht. De Hoge Raad benadrukte dat de vrijheidsbeneming als gevolg van de rechterlijke beslissing tot tbs niet alleen valt onder artikel 5, eerste lid onder e, EVRM, maar ook onder artikel 5, eerste lid onder a, EVRM.

De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte verworpen en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de bevoegdheid van de rechter om terbeschikkingstelling op te leggen zonder voorafgaand advies van deskundigen, mits aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

20 januari 2009
Strafkamer
nr. 07/12947
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2007, nummer 23/004929-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Het Schouw" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de last tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege in strijd met art. 5, eerste lid onder e, EVRM is gegeven, nu deze als een willekeurige vrijheidsbeneming moet worden beschouwd aangezien een advies van een (medisch) deskundige en/of specialist strekkende tot een dergelijke opname ontbreekt.
3.2.1. Het Hof heeft zijn oordeel over het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling mede gebaseerd op rapporten van gedragsdeskundigen. Die rapporten betreffen het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de kans dat hij in herhaling vervalt en diens behandelbaarheid. In die rapporten is niet geadviseerd tot oplegging van de maatregel.
3.2.2. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een last tot terbeschikkingstelling slechts kan worden gegeven indien (medisch) deskundigen en/of specialisten adviseren dat een opname van de verdachte in een tbs-inrichting moet plaatsvinden, vindt geen steun in het recht. De beslissing tot het opleggen van terbeschikkingstelling berust bij de rechter, die daartoe mede op grond van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, kan besluiten indien naar zijn oordeel aan de in de art. 37a en 37b Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Geen rechtsregel vereist dat de maatregel eerst kan worden opgelegd indien en voor zover die deskundigen opname in een tbs-inrichting met dwangverpleging adviseren. Het middel miskent dat de vrijheidsbeneming die het gevolg is van de rechterlijke beslissing tot oplegging van de terbeschikkingstelling niet slechts valt binnen de werkingssfeer van art. 5, eerste lid onder e, EVRM maar tevens binnen die van art. 5, eerste lid onder a, EVRM (vgl. EHRM 11 mei 2004, nr. 49902/99 (Brand tegen Nederland), LJN AS5239, NJ 2005, 57).
3.3. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde terbeschikkingstelling, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari 2009.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.