3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling, voorzover van belang, het volgende overwogen:
"Verdachte is tweemaal opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding van de eerste opname is eerdergenoemd advies d.d. 7 mei 2003 opgemaakt. Ten einde deze rapportage te actualiseren is verdachte in juli 2004 voor de tweede maal opgenomen. Uit een door het PBC opgemaakt rapport d.d. 9 september 2004 blijkt dat verdachte aan dit onderzoek geen medewerking heeft willen verlenen. Hij was derhalve een zogenoemde weigerende observandus. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging, hierop neerkomende dat verdachte niet heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen. Die weigering is door laatstgenoemd rapport en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting voldoende komen vast te staan. Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat van een weigering niet kan worden gesproken, omdat verdachte niet élk onderzoek van de hand heeft gewezen, maar slechts dat in het PBC, vindt dit standpunt geen steun in het recht.
Het eerdere rapport van de deskundigen in het PBC is meer dan een jaar oud en voldoet niet aan het actualiteitsvereiste van artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stemt niet in met het gebruik van deze rapportage.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage geldt in een dergelijk geval niet. Wel dient er te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling.
In eerste aanleg is aan verdachte een terbeschikkingstelling opgelegd op grond van het eerdergenoemde rapport van het PBC dat is opgemaakt in onderhavige strafzaak. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd -zakelijk weergegeven - :
Verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is een diepgaand patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties en in het zelfbeeld; verdachte is impulsief, de gewetensfuncties zijn lacunair en de empathische vermogens gebrekkig.
Omdat hij een leven leidt zonder structuur, waarin hij zich moeilijk kan handhaven en gemakkelijk vervalt in middelenmisbruik en grensoverschrijdend gedrag, moet het recidiverisico als aanzienlijk worden aangemerkt. Wij adviseren een terbeschikkingstelling met verpleging. Vanwege het middelenmisbruik en het ontbreken van probleeminzicht en verantwoordelijkheid bij verdachte, biedt een terbeschikkingstelling met voorwaarden te weinig garanties voor een succesvolle behandeling.
Op grond van de inhoud van deze rapportage, waarmee het hof zich verenigt, is voldoende vast komen te staan dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten leed aan een psychische stoornis. Voorts is het hof van oordeel - gelet op het PBC-rapport, de overige rapporten in het dossier en op de indruk die het hof zelf van de verdachte heeft gekregen - dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis en dat deze behandeling dient plaats te vinden in een klinische setting. Met de rapporteurs van het PBC acht het hof een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geschikt, omdat - gelet op het grote recidivegevaar en het geringe inzicht dat verdachte in zijn ziekte heeft - te weinig garanties worden geboden voor het voorkomen van het opnieuw plegen van ernstige misdrijven."