Conclusie
Nummer20/01822
Het middel
[…]
De raadsman deelt daarop mede:
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
mogelijkmet de uitspraak bekend is of met de uitspraak bekend
kon zijn.De enkele vermelding op een in persoon uitgereikte mededeling uitspraak van het parketnummer van de zaak met de mededeling dat de griffie van het gerecht nadere inlichtingen kan verschaffen, levert dan ook niet een zodanige omstandigheid op. Oordelen dat onder die omstandigheden van de verdachte mocht worden verwacht dat hij in contact trad met de in de mededeling vermelde griffie, hielden in cassatie geen stand, omdat zij blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de inhoud van art. 408, tweede lid, Sv. [9] Het gaat er immers om dat de verstrekte gegevens reeds van dien aard zijn dat zij de verdachte in voldoende mate op de hoogte stellen van wat voor zijn besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep van belang is. [10] De omstandigheid dat de verdachte na de dag van de terechtzitting in eerste aanleg heeft kennisgenomen van de inleidende dagvaarding om op die terechtzitting te verschijnen, levert om diezelfde reden evenmin een omstandigheid als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv op. [11] Daarbij heeft de Hoge Raad nog aangetekend dat de in dat verband door het hof gestelde eis dat de verdachte na de kennisneming van die dagvaarding “had moeten informeren naar de einduitspraak”, geen steun vindt in het recht. [12] In dezelfde lijn ligt de zaak waarin het hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de inhoud van art. 408, tweede lid, Sv door te oordelen dat de raadsman had verzuimd onderzoek te doen naar het verloop dan wel de afloop van een zaak en de verdachte daarom geacht kon worden bekend te zijn met het oordeel van de rechter in eerste aanleg. [13]
in de periode van 8 augustus 2019 tot en met 30 augustus 2019. Maar vanaf welke datum precies, blijkt niet uit het bestreden arrest; het had ook in het licht van de mededeling van de raadsman dat zijn cliënt een paar dagen voor 28 augustus 2019 van de onderliggende uitspraak van de politierechter op de hoogte was gesteld, op de weg van het hof gelegen daarover een nadere vaststelling te doen. In dat verband merk ik op dat het hof evenmin in het bestreden arrest duidelijk heeft gemaakt uit welk stuk of welke stukken het hof heeft afgeleid dat de verdachte in de periode van 8 augustus 2019 tot en met 30 augustus 2019 (een gedeelte van) de hem in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan. Die feitelijke vaststelling kan in elk geval niet worden gedragen door de enkele aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting dat de raadsman desgevraagd heeft medegedeeld de stelling dat de verdachte op een
anderetitel was gedetineerd niet met stukken te kunnen onderbouwen en ook niet door de blote opmerking van de advocaat-generaal dat de verdachte pas na zijn detentie in de onderhavige zaak de vervangende hechtenis van een aantal geldboetes heeft uitgezeten.
bekendis. Het komt mij voor dat deze rechtsopvatting niet juist is.