ECLI:NL:HR:2010:BL7689
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid hoger beroep en kennisneming inleidende dagvaarding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De verdachte had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, dat had geoordeeld dat de verdachte na de dag van de terechtzitting in eerste aanleg kennis had genomen van de inleidende dagvaarding. Het Hof stelde dat de verdachte binnen veertien dagen na deze kennisneming hoger beroep had moeten instellen, en dat deze kennisneming betekende dat de einduitspraak de verdachte bekend was, zoals bedoeld in artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De eis die het Hof stelde, dat de verdachte na kennisneming van de dagvaarding 'had moeten informeren naar de einduitspraak', vond geen steun in het recht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van correcte toepassing van de regels omtrent kennisneming en de termijnen voor het instellen van hoger beroep, en bevestigt dat de verdachte niet onterecht mag worden benadeeld door een onjuiste interpretatie van deze regels.
De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, en is gepubliceerd in de rechtspraak.