ECLI:NL:HR:2010:BL7689

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03527
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid hoger beroep en kennisneming inleidende dagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De verdachte had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, dat had geoordeeld dat de verdachte na de dag van de terechtzitting in eerste aanleg kennis had genomen van de inleidende dagvaarding. Het Hof stelde dat de verdachte binnen veertien dagen na deze kennisneming hoger beroep had moeten instellen, en dat deze kennisneming betekende dat de einduitspraak de verdachte bekend was, zoals bedoeld in artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De eis die het Hof stelde, dat de verdachte na kennisneming van de dagvaarding 'had moeten informeren naar de einduitspraak', vond geen steun in het recht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van correcte toepassing van de regels omtrent kennisneming en de termijnen voor het instellen van hoger beroep, en bevestigt dat de verdachte niet onterecht mag worden benadeeld door een onjuiste interpretatie van deze regels.

De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

20 april 2010
Strafkamer
nr. 08/03527
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 2 juli 2008, nummer 22/003929-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. De procesgang in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.3. Art. 408 Sv luidt:
"1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, dan is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij
a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing."
2.4. Het Hof is kennelijk ervan uitgegaan dat de verdachte na de dag van de terechtzitting in eerste aanleg heeft kennisgenomen van de inleidende dagvaarding. Het Hof heeft, waar het overweegt dat de verdachte binnen veertien dagen nadat hij kennis had genomen van die dagvaarding, hoger beroep had dienen in te stellen, die kennisneming kennelijk aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, waarbij nog opmerking verdient dat de door het Hof in het verband van dat oordeel gestelde eis dat de verdachte na de kennisneming van die dagvaarding "had moeten informeren naar de einduitspraak", geen steun vindt in het recht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 20 april 2010.