ECLI:NL:HR:2013:BZ1940

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01718
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en bekendheid met vonnis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de politierechter op 19 augustus 2009. De dagvaarding was niet persoonlijk aan de verdachte betekend, maar rechtsgeldig. De verdachte heeft pas op 13 november 2009 hoger beroep ingesteld, wat meer dan 14 dagen na de uitspraak was. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had gehandeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de relevante informatie die hem in staat had moeten stellen om tijdig hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak draait om de vraag of de verdachte tijdig op de hoogte was van de uitspraak en of hij voldoende informatie had om een weloverwogen beslissing te nemen over het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden waaronder de verdachte op de hoogte was geraakt van de uitspraak niet voldoende waren onderzocht door het Hof. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep niet gerechtvaardigd was. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het Gerechtshof.

Uitspraak

12 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/01718
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 maart 2011, nummer 23/005710-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1. De aan de Hoge Raad toegezonden gedingstukken houden in dat de verdachte door de Politierechter bij vonnis van 19 augustus 2009 bij verstek is veroordeeld. De "mededeling uitspraak" van het vonnis van de Politierechter is op 9 november 2009 aan de verdachte in persoon uitgereikt. Op 13 november 2009 is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal verklaart, zakelijk weergegeven:
Blijkens de brief van de raadsman van 11 februari 2011 was de verdachte vooraf niet op de hoogte van de terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2009, maar heeft de buurvrouw van de verdachte hem de dagvaarding voor die terechtzitting enkele dagen na de zitting overhandigd. Op de dagvaarding staan alle regels voor het instellen van hoger beroep uitgelegd. Uit de brief volgt derhalve onverkort dat de verdachte enkele dagen na de terechtzitting wist dat er een zitting is geweest en dus ook dat er een uitspraak is gewezen. Het hoger beroep is echter eerst op 13 november 2009 en dus te laat, immers ruim na afloop van de termijn van 14 dagen als bedoeld in artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingesteld. De verdachte moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft mij na mijn schrijven van 11 februari 2011 medegedeeld dat hij de dagvaarding niet enkele dagen, maar enkele weken na de zitting heeft ontvangen; dat wil zeggen begin/midden september 2009. Dit maakt het probleem op zich echter niet anders. Ik moet mij refereren aan het standpunt van de advocaat-generaal.
De verdachte verklaart desgevraagd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de dagvaarding voor de terechtzitting van 19 augustus 2009 ongeveer twee of drie weken na de zitting van mijn buurvrouw ontvangen. Ik heb de achterkant van de brief niet gelezen. Ik heb toen wel de rechtbank Alkmaar gebeld om te vragen wat ik moest doen. Zij zeiden mij dat er een uitspraak is geweest in mijn nadeel en dat ik, als ik er tegen in hoger beroep wilde gaan, een advocaat moest zoeken. Zij hebben mij niet gezegd dat ik dat onmiddellijk moest doen. Naar mijn idee heb ik wel snel nadat ik de dagvaarding van mijn buurvrouw had gekregen en met de rechtbank Alkmaar had gebeld een advocaat gezocht. Ik kan het mij niet goed meer herinneren. Ik denk dat ik de dagvaarding in september 2009 van mijn buurvrouw heb gekregen.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:
Bij mijn weten is het zo dat het vonnis aan mijn cliënt is betekend en dat mijn cliënt zich eerst daarna telefonisch tot mij heeft gewend. Ik heb toen aangegeven dat er direct hoger beroep moest worden ingesteld. Pas later hoorde ik van mijn cliënt dat hij enige tijd na de terechtzitting de dagvaarding al van zijn buurvrouw had ontvangen."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 19 augustus 2009 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De dagvaarding is niet in persoon, doch wel rechtsgeldig betekend.
De verdachte is op 19 augustus 2009 bij verstek veroordeeld.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat de verdachte uiterlijk op 1 oktober 2009 op de hoogte was van de uitspraak van de politierechter. Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen 14 dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 13 november 2009.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld, en niet gebleken is van omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, zal de verdachte in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3. Ingevolge art. 408, tweede lid, Sv moet de verdachte binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Van een 'omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is' is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep (vgl. HR 3 mei 1994, LJN ZC9722, NJ 1994/578).
2.4. Kennelijk heeft het Hof uit de omstandigheid dat de verdachte denkt de dagvaarding in de maand september 2009 in handen te hebben gekregen en te hebben gelezen, zodat hij toen van de tenlastelegging op de hoogte is geraakt, en kort nadien van de Rechtbank te horen heeft gekregen dat het vonnis al was uitgesproken en dat het "in zijn nadeel" was, afgeleid dat de verdachte uiterlijk op 1 oktober 2009 over voldoende informatie beschikte als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1994.
2.5. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, aangezien het Hof niet voldoende concreet heeft vastgesteld dat de gegevens waarvan de verdachte uiterlijk 1 oktober 2009 op de hoogte was gegevens betroffen die voor hem van belang waren voor zijn besluitvorming, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en).
Het middel treft dus doel.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 februari 2013.