‘
Het afgevuurde schot in het matras van [betrokkene 1]
Op 9 augustus 2017 werd [betrokkene 1] in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats], waar hij een kamer deelde met het latere slachtoffer [slachtoffer], opgezocht door de verdachte, die [betrokkene 1] bedreigde en hem sloeg. De verdachte, die eveneens een kamer in het betreffende pand bewoonde, had een wapen in zijn handen en schoot daarmee. De verdachte zei: “Waar is [slachtoffer], waar is [slachtoffer]? We gaan jullie allemaal vermoorden”. Hij zei dat [betrokkene 1] het geld terug moest geven, dat [slachtoffer] een schuld bij hem had en dat er anders vanavond bloed zou gaan vloeien. [betrokkene 1] verliet daarop het huis om [slachtoffer] te zoeken om hem te waarschuwen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op beiden, [betrokkene 1] en [slachtoffer], boos was, omdat hij ervan uitging dat zij bij hem naar binnen waren gekomen en zijn cocaïne met bakmeel hadden verwisseld. Hij heeft erkend dat hij [betrokkene 1] in zijn kamer heeft opgezocht, hem een paar klappen in zijn gezicht heeft gegeven en dat hij vervolgens een schot heeft gelost.
De afgevuurde schoten op [slachtoffer]
Na het vertrek van [betrokkene 1] uit de woning, kwam slachtoffer [slachtoffer] samen met zijn partner en kind thuis. [slachtoffer] zag dat het een rotzooi was in zijn woning en dat alles was stukgeslagen, waarop hij naar zijn buurman, de verdachte, ging om te vragen wat er was gebeurd. De verdachte, die erg boos was, zei dat er iemand bij hem was ingeklommen en iets had meegenomen. Vervolgens heeft [slachtoffer] met [betrokkene 1] gebeld, die hem vertelde dat de buurman een wapen op hem had gericht. [slachtoffer] ging terug naar zijn kamer en liep vervolgens de gang op. Op dat moment schoot de verdachte, die met een vuurwapen in de deuropening stond, hem in de borst. [slachtoffer] is vervolgens de trap af naar buiten gerend, alwaar hij, al wegrennend, in zijn been is geschoten. Toen de verdachte schoot en [slachtoffer] naar beneden rende, hoorde [slachtoffer] één van de twee mannen, die bij de verdachte waren, schreeuwen: “stop [verdachte], stop”.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat tussen het moment dat [betrokkene 1] is weggegaan en [slachtoffer] thuiskwam, drie minuten zijn gelegen en dat hij het vuurwapen nog in zijn hand had toen [slachtoffer] voor de eerste keer bij hem kwam. Hij heeft erkend in het pand op [slachtoffer] te hebben geschoten op een afstand van 3 tot 4 meter en vervolgens achter de verdachte
(BFK: [slachtoffer])te zijn aangerend, naar buiten toe.
De camerabeelden van de ter plaatse aanwezige beveiligingscamera’s bevestigen dat [slachtoffer] buiten wordt gevolgd door de verdachte, die zijn armen naar voren heeft gericht in de richting van [slachtoffer].
Het onderzoek naar de (locaties van de) aangetroffen munitie
In de woning van de verdachte, op de eerste verdieping aan de rechterkant (achterkamer), werd op 10 augustus 2017 een doosje met patronen in beslag genomen (AAHY0615NL). Het betroffen 35 patronen die waren voorzien van het bodemstempel ‘Geco 7.65’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen, zijn dit patronen van het kaliber 7,65 mm Browning.
Op de vloer van de overloop van het pand werd nabij de deur naar de achterkamer een huls aangetroffen van het kaliber 7.65 GECO (AAHY0633NL). Onder het tapijt in de voorkamer, zijnde de woning van [betrokkene 1] en [slachtoffer], werd een kogelpunt (AAHO4450NL) aangetroffen. Onder het éénpersoonsbed in de voorkamer werd ook een kogelpunt (AAIX8519NL) aangetroffen. Zowel aan de bovenzijde als aan de onderzijde van het matras zat een gat en rond het gat aan de bovenzijde een zwarte verkleuring. Er zat ook een gat in de lattenbodem van het bed.
De locaties van de aangetroffen huls en van de kogelpunt onder het tapijt passen bij een schot vanaf de overloop in de richting van de voorkamer. Een tweede schot werd afgeleid uit de schotbaan door het matras en de kogelpunt aangetroffen onder het eenpersoonsbed in de voorkamer. Er is in het pand minimaal twee keer geschoten.
Door de politie werden op de [a-straat] (op de openbare weg) een kogelpunt (AACL7038NL) en een huls (AACL7037NL) aangetroffen. De kogel lag op de doorgaande straat aan de [a-straat], ongeveer 30 meter van de bedrijfspanden af en daarop waren zogeheten “trekken en velden” zichtbaar, die ontstaan als een kogel verschoten wordt. De huls lag onder een bestelbus, ongeveer 10 meter van de bedrijfspanden af. Gezien het op de openbare weg aantreffen van een huls en een kogelpunt, is aldaar ook geschoten.
De hulzen (AAHY0633NL en AACL7037NL) zijn voorzien van bodemstempel ‘Geco 7.65’ en zijn, gezien dit bodemstempel en de afmetingen, hulzen van het kaliber 7,65 mm Browning. De kogels (AAHO4450NL, AAIX8519NL en AACL7038NL) passen gezien de massa’s en uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 7,65mm Browning. In de groeven bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen AACL7037NL (aangetroffen op de openbare weg) en AAHY0633NL (aangetroffen op de overloop nabij de toegangsdeur van de achterkamer) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee verschillende vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning. Ook wat betreft het vergelijkend kogelonderzoek geldt dat de bevindingen daarvan extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogels AAHO4450NL, AAIX8519NL en AACL7038NL zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop dan wanneer deze zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Conclusie I
Het hof concludeert op grond van het voorgaande – meer in het bijzonder de bekentenis van de verdachte dat hij twee schoten heeft gelost in de woning, de camerabeelden waaruit volgt dat de verdachte buiten de woning achter [slachtoffer] aan rende en de bevindingen van het vergelijkend onderzoek aan de binnen en buiten aangetroffen hulzen waaruit volgt dat deze bevindingen extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee verschillende vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken – dat het de verdachte is geweest die alle drie de schoten heeft afgevuurd. Daarbij zijn twee schoten in de woning afgevuurd, één in het bed en één in de borst van [slachtoffer], en één schot buiten, in het been van [slachtoffer].
Het letsel van het slachtoffer
Bij het slachtoffer is een inschotverwonding vastgesteld op de borst links en een uitschotverwonding bij het linker schouderblad, alsmede een inschotverwonding ter plaatse van de rechter knieholte, en een uitschotverwonding op de voorzijde van het rechter bovenbeen.
In de directe nabijheid van het schot in de borst bevinden zich (geheel of gedeeltelijk) onder de ribbenboog: de linkerlong, het hart, de lever, de milt en de maag. Perforatie van de long en/of de longvliezen kan leiden tot een pneumothorax oftewel een “klaplong”. Als er in een dergelijke situatie geen tijdige medische interventie plaatsvindt, kan een levensbedreigende belemmering van de ademhaling optreden. Perforatie van het hart geeft een acuut levensbedreigende situatie door bloedverlies en de onmogelijkheid van rondpompen van bloed naar de rest van het lichaam.
Inwendig was sprake van een spanningsklaplong, hetgeen geduid moet worden als een levensbedreigende toestand. Deze was veroorzaakt door het schot in de borst. Zonder tijdige medische interventie zou dit tot overlijden van het slachtoffer hebben geleid. Op de spoedeisende hulp waren er aanwijzingen voor “shock”; een acuut levensbedreigende toestand, waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om vitale lichaamsfuncties in stand te houden.
Het andere letsel betrof een schotwond door het bovenbeen rechts. In de directe nabijheid van de perforatie bevindt zich onder meer het bovenbeenbot, dat zeer goed is doorbloed. Een breuk van het bovenbeen kan ongeveer een liter bloedverlies geven, genoeg om een shock te veroorzaken.
Conclusie II
Door het slachtoffer van zeer dichtbij in een vitaal deel van het lichaam (de borst) te schieten, in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat een handelen als van de verdachte de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten en heeft hij die kans ook bewust aanvaard.
Het standpunt van de raadsvrouw dat van het tweede schot, in het rechterbeen van het slachtoffer, niet kan worden gezegd dat dit een poging doodslag oplevert nu dit geen potentieel dodelijk letsel heeft veroorzaakt en de opzet van de verdachte daar ook niet op was gericht, wordt door het hof niet gedeeld. De verdachte heeft ook met het tweede schot gericht op het slachtoffer geschoten en hem ook geraakt. Het lossen van een tweede schot op een persoon die kort tevoren in de borst is geraakt kan, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden beschouwd dan kennelijk bedoeld om te doden.’