Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van een poging tot doodslag" en het onder 2 bewezenverklaarde als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" en heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer art. 57 Sr vermeld. Het heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden en dienaangaande onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich samen met in ieder geval één ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededader(s) hebben het slachtoffer, een destijds 80-jarige man, onder meer meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Een naar het oordeel van het hof zeer lafhartige daad, mede in het licht van het gegeven dat het slachtoffer er slechts op uit was enkele jongens aan te spreken op het herhaaldelijk belletje trekken bij zijn woning. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het forse geweld dat tegen hem is uitgeoefend zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dat gemakkelijk tot de dood had kunnen leiden.
Aldus handelende hebben de verdachte en zijn mededader(s) een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring is op heldere en indringende wijze uiteengezet welke zeer ingrijpende gevolgen het gepleegde geweld voor het leven van het slachtoffer en zijn familieleden heeft gehad. Het slachtoffer is nooit meer de oude geworden en enige tijd na het voorval overleden. Bovendien worden door feiten als de onderhavige, waarbij het geweld op de openbare weg wordt gepleegd, de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat versterkt. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde feit reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (onder meer) geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak geen andere straf kan volgen dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat een hogere straf dan in hoger beroep is geëist meer recht doet aan de ernst van de feiten. Naar het oordeel van het hof vormt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel een passende en geboden reactie.
Het hof stelt evenwel vast dat bij de berechting in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden met bijna 18 maanden is overschreden. Ook bij de berechting in hoger beroep is de redelijke termijn met bijna 1 maand overschreden. Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen."