Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2016 houdt als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in:
"Op 1 maart 2014 heb ik in Middelburg een jongen, van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer] heet, met een mes gestoken. [slachtoffer] is aan die verwonding overleden.
Ik was [slachtoffer] en de twee anderen jongens al nabij de Koningsbrug tegenkomen en er is gedoe ontstaan tussen [slachtoffer] en mij.
(...)
Ik ben [slachtoffer] tegengekomen bij de Koningsbrug. Ik werd door hem geslagen en ben meteen op de loop gegaan. Een stukje vóór café De Koning sloeg hij mij nogmaals. Dat was op de helft van de route van de brug naar het café. Ik vluchtte de hal van het café in. Het halletje is 1 vierkante meter, ik stond in het midden daarvan. Dan kan er bijna niemand meer bij. Ik had de fout gemaakt om het mes mee te nemen. Toen ik mij in het halletje omdraaide, zag ik hem. Hij stond vlak voor mij. De buitendeur was open.
(...)
Het mes zat in mijn jaszak, ingepakt in een plastic zakje. Ik had het mes onderweg al gepakt en op straat al uitgepakt. Ik dacht dit gaat helemaal mis. Ik dacht nu steken is ook niet zo slim. Ik pakte het mes toen ik de Koningsbrug overliep. Ik pakte het mes uit, heb het plastic zakje op de grond gegooid en ben keihard doorgelopen. Ik weet niet meer of dat dit was vóórdat ik de tweede keer, zeg maar halverwege de route van de brug naar het café, werd geslagen. Ik weet ook niet of dit voor, na of tijdens het voorval bij de Koningsbrug was. Ik weet wel dat ik wegrende, bang was, bezig was met het uitpakken en met rennen, rennen, rennen. Het mes liet ik in mijn hand; ik had mijn gebogen rechterarm achter de andere arm, waarschijnlijk met het lemmet omhoog. Ik draaide mij om, om te kijken of [slachtoffer] er aan kwam en toen stond hij vlak voor mijn neus. Ik zeg: "Opzouten", en toonde hem mijn mes. Hij stompte en ik begon hem te steken. Ik deed verschillende bewegingen in horizontale en verticale richtingen met dat mes in mijn rechterhand. Hij liep achteruit en ik ook. Zodra ik de kans kreeg om weg te gaan, maakte ik daarvan gebruik. Ik ben het café in gelopen. De bedoeling van die bewegingen met het mes was hem te laten stoppen. Ik zag dat ik zijn arm en schouder raakte. Hij was behoorlijk groter en ook breder dan ik.
Ik heb hem zo hoog geraakt, omdat de bewegingen van onder naar boven gingen. Het mes kwam in zijn jas en ik dacht een stuk erin, maar gelet op het onderzoek heb ik hem toen kennelijk in de borst geraakt. Toen hij achteruit liep, stopte ik onmiddellijk en ging het café in. Ik heb het mes uitsluitend gebruikt om [slachtoffer] te doen stoppen.
(...)
Het is gegaan zoals ik eerder zei. Dat ik werd belaagd, het halletje in ben gelopen en daar de bewegingen heb gemaakt.
(...)
Dan zeg ik achteraf dat hij op de drempel stond. Ik stond midden in die vierkante meter en hij stond vlak voor mij toen hij mij stompte. Een stap achter mij was een deur. Ik weet dat die deur open kon, maar hij stond te dicht bij mij. Het was een zeer grote man. Ik ben 1.78 en hij was aanzienlijk breder dan ik. Ik was ontzettend bang. Ik durfde me niet om te draaien toen hij vlak voor mij stond. Als iemand vlak voor je neus staat, als hij aan het stompen is, hoe moet ik daarvan wegvluchten? (...) Ik was zeer, zeer angstig moet u begrijpen.
Toen ik in het café kwam en voor de deur stond, dacht ik dat ik de problemen niet mee het café in moest nemen. Ik wilde eerst zien of hij nog steeds achter mij stond.
Zo ja, dan zou ik alsnog het café in gaan. Dat waren mijn afwegingen. Achteraf domme afwegingen. Ik had beter door kunnen rennen het café in. Ik ben een twijfelaar. Ik kan soms kleine dingen niet van grote dingen onderscheiden. Ik had door moeten lopen. Ik heb niet de bedoeling gehad om hem op te wachten en te steken. Toen ik wegrende keek ik om, hij ging weer rennen en haalde mij in. In het café ging ik weer kijken of hij was gestopt en toen stond hij voor mijn neus. Als hij daar niet was verschenen, dan was ik rustig het café in gegaan en had ik gewacht tot de gemoederen waren bedaard. Ik wilde niet binnen komen stormen.
(...)
Ik twijfelde om het café meteen binnen te gaan. Dat was een grote fout. Ik had door moeten lopen. In plaats daarvan keek ik om, of hij achter mij stond. Helaas stond hij daar. Ik zweer dat, zodra hij stopte en achteruit liep, ik ook stopte en het café in ging. Ik wilde niet meer dan dat het stopte.
(...)
De deur van het halletje was dicht. Ik moest die deur open doen. Ik zweer dat ik niet weet hoe die deur opendraaide. Normaal gaat zo'n deur naar binnen toe open. Als het zo was, dan had ik inderdaad snel achteruit lopend [slachtoffer] kunnen vermijden, maar dat kwam niet in mij op als mogelijke optie op dat moment. Je maakt in je angst geen rationele afwegingen, je moet snel een besluit nemen. Ik zou ook graag willen dat het anders was. Ik voelde mij klem gezet door hem. Of dat helemaal rationeel was kan ik niet met volle zekerheid zeggen, maar u kunt gelijk hebben over de naar buiten draaiende voordeur. Het is waar dat ik, toen ik het halletje binnen kwam, ook onmiddellijk de deur achter mij dicht had kunnen doen. Dat is een heel goed idee van u. Als ik u eerder had ontmoet, had ik dat gedaan. Ik weet niet of daar tijd voor was. Ik heb het niet overwogen. De buitendeur ging naar buiten toe open, die moest ik dus opentrekken. De tweede deur weet ik niet meer.
Blijkbaar liep [slachtoffer] heel dicht achter mij. Toen ik in het halletje van café De Koning was, twijfelde ik en draaide ik mij om. Ik zag [slachtoffer] ineens vlak voor mij staan, ik toonde mijn mes en dreigde hem. Hij sloeg mij en ik stak. Beter kan ik het niet uitleggen.
Als ik op het moment dat ik in de hal was er meteen aan gedacht zou hebben om de deur dicht te trekken, dan was daar misschien wel tijd genoeg voor geweest. Maar ik twijfelde en draaide om en toen was het al gebeurd.
(...)
Ik heb dat mes twee keer tevoorschijn gehaald. Ik zag hem toen hij vlak voor mij stond. Ik rende het café binnen en toen aarzelde ik. Dat duurde een paar seconden. Ik vind dat dom van mezelf. Toen ik mij omdraaide zag ik hem vlak voor mij, ik zei opzouten en ik stak. Dat gebeurde in fracties van secondes. U merkt op dat ik nu niet zeg dat hij mij stompte. Nee, dat klopt. Dat sloeg ik over. Het is moeilijk, oké. Op het moment dat hij voor mij stond, begon hij gelijk te stompen. Dat moet erbij. Sorry. Ik ben echt niet aan het liegen. Het is moeilijk om alles te zeggen. In dat halletje was ik bang dat [slachtoffer] mij in elkaar zou stompen. (...) [slachtoffer] had mij wel al eerder bedreigd. Daar ben ik voor naar de politie geweest, maar dat was zinloos, want ik zou het volgens hen zelf opzoeken. Ik had dat mes voor als het fout zou gaan.
(...)
Ik heb al rennend het mes uit het plastic zakje gehaald. Ik heb het daarna niet terug in mijn zak gestoken. Ik heb mijn jas eroverheen gedaan en het mes in de hand gehouden. Ik hield het klaar voor als het helemaal verkeerd zou gaan, dat ik hem van mij af zou kunnen steken.
(...)
Ze waren met een paar jongeren, 2, 3 of 4. Ik was bang dat zij mij zouden omringen. Ik was ook smaller. Ze zouden proberen mij vast te pakken en te overmeesteren. Op het moment dat het gebeurde, was ik niet zoveel aan het nadenken. Ik was meer op mijn hoede. Ik dacht, ik ga zo hard wegrennen en mijn heil zoeken in het café. Meer was er niet in mijn hoofd. U geeft allemaal goede ideeën om af te wegen, maar zo is het niet gegaan.
[slachtoffer] was diegene die sloeg, de anderen renden lachend mee. Zij vonden het blijkbaar erg leuk allemaal. Het was niet zo dat ik bang was voor die andere jongens. Ik was gewoon heel bang naar aanleiding van het slaan van [slachtoffer] . Hij heeft mij meerdere keren geprobeerd te slaan. Hij was voor mij de persoon die mij wilde slaan. De anderen zouden hem misschien hebben kunnen assisteren. Het is moeilijk te zeggen of ik bang was voor [slachtoffer] of voor alle drie. Ik was bang.
Het is niet zo dat ik mij in de hal omdraaide, omdat ik een mes in handen had en met dat mes niet het café in wilde gaan. Ik hield het mes verborgen. Daar maakte ik mij geen zorgen om. Toen ik mij omdraaide zag ik hem vlak voor mij, ik zei "opzouten" en ik stak. Dat ging in fracties van secondes.
Op een vraag van mijn raadsman zeg ik dat ik niet weet hoe de deur vanuit de hal naar het café, de binnendeur, open ging. Het kan zijn dat die naar binnen open draaide. Dan had ik simpel achteruit kunnen lopen en was het probleem opgelost geweest.
Ik heb niet gekeken waar precies [slachtoffer] in het halletje stond met zijn voeten. Het halletje is maar 1 vierkante meter. Ik stond in het midden en hij stond vlak voor mij. Dat zijn de feiten.
(...)
Ik rende weg en keek af en toe achterom. [slachtoffer] is af en toe even gestopt met rennen. Als ik het geweten had, dan had ik weg kunnen rennen. Dan was het heel anders geweest. Ik rende niet zomaar weg. Ik rende weg omdat hij achter mij aan zat en mij bedreigde. Dat kunnen we niet overslaan. Wat het dichttrekken van de deur betreft, schatte ik hem veel te sterk in. Maar voorop staat, ik had door moeten lopen. Ik erken dat dat zo is. Ik maakte een verkeerde keuze. (...) Ik had door kunnen lopen, punt uit."