ECLI:NL:HR:2016:108

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
15/00443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van putatief noodweer en noodweerexces in een fatale schietpartij

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over een cassatieberoep van een verdachte die op 26 maart 2012 in Heerlen een persoon heeft doodgeschoten. De verdachte had eerder die dag een confrontatie gehad met een groep van negen personen, waaronder het latere slachtoffer, waarbij hij werd mishandeld. Na deze confrontatie ging de verdachte naar een opslagruimte, haalde daar een vuurwapen en schoot vervolgens in de lucht om de groep af te schrikken. Ondanks deze poging om de groep te intimideren, richtte hij het vuurwapen op het slachtoffer en schoot hem dodelijk. De verdachte stelde dat hij handelde uit zelfverdediging en deed een beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer. Het hof verwierp deze verweren, oordelend dat de gedraging van de verdachte niet als verdedigend kon worden aangemerkt, maar als aanvallend. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof en verwerpt het cassatieberoep. De Hoge Raad herhaalt dat een beroep op noodweer niet kan slagen als de gedraging van de verdachte niet als verdedigend kan worden aangemerkt, maar als aanvallend. Dit arrest benadrukt de strikte eisen die aan een geslaagd beroep op noodweer worden gesteld, en dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling.

Uitspraak

26 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00443
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juli 2014, nummer 20/001874-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. De bewezenverklaring, waar het in cassatie om gaat en de verwerping van een verweer
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 maart 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen (pistool) [slachtoffer] doodgeschoten."
2.2.
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift "Door het hof vastgestelde feitelijke gang van zaken" het volgende in:
"In het dossier bevindt zich een dvd met een door de politie gemaakte compilatie van de camerabeelden van de gebeurtenissen op 26 maart 2012, afkomstig van beveiligingscamera's van coffeeshop '[A]' in Heerlen, die tijdens de inhoudelijke behandeling, van deze zaak in hoger beroep is afgespeeld.
Op grond van deze camerabeelden, in samenhang met hetgeen overigens uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is gebleken, gaat het hof uit van het volgende:
- Op 26 maart 2012 om 17.26 uur bevindt verdachte zich op het trottoir voor coffeeshop '[A]' in Heerlen;
- Om 17.32.55 uur (camera 11) arriveren twee auto's met in totaal negen personen, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer], bij deze coffeeshop;
- Omstreeks 17.34 uur (camera 14) bevinden verdachte en die groep van negen personen, waaronder [slachtoffer], zich op het parkeerterrein, gezien vanaf de Heerlerbaan rechts naast de coffeeshop;
- Tussen 17.36.03 en 17.36.10 uur (camera 5) steekt verdachte de parkeerplaats over en loopt richting een glazen deur van de bij de coffeeshop behorende opslagruimte, zonder dat hij wordt gehinderd of aangevallen door [slachtoffer] en/of (een) ander(en), waarna hij om 17.36.11 uur (camera 14) de glazen deur opent en de opslagruimte binnen gaat;
- Omstreeks (17.36.27 uur (camera 14) komt verdachte met een vuurwapen in zijn linkerhand door de glazen deur naar buiten en schiet eenmaal met dit vuurwapen in de lucht. [slachtoffer] bevindt zich dan in zijn nabijheid op het parkeerterrein. Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, blijkt dat hij wist dat er een vuurwapen in de opslagruimte lag en dat hij om die reden naar de opslagruimte is gegaan;
- Tussen 17.36.31 en 17.36.41 uur (camera 14) loopt verdachte kloksgewijs om een nabij meergenoemde glazen deur geparkeerde Peugeot-personenauto heen, daarbij gevolgd door een man in een wit shirt. [slachtoffer] bevindt zich achter die man. Als verdachte gekomen is ter hoogte van de rechter achterzijde van die Peugeot, bevindt [slachtoffer] zich ter hoogte van het linker voorportier van deze auto. Vervolgens richt verdachte (17.36.41 uur) het vuurwapen met nagenoeg gestrekte linkerarm op [slachtoffer] en schiet in diens richting."
2.3.
Het Hof heeft een beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft betoogd dat verdachte primair een beroep op noodweer, subsidiair een beroep op noodweerexces en meer subsidiair een beroep op putatief noodweer toekomt, zodat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte tegen een overmacht van negen personen, onder wie het latere slachtoffer [slachtoffer], is komen te staan, die bedreigend op hem overkwam. Verdachte is door vier van die personen, waaronder [slachtoffer], in een portiek mishandeld, waarbij [slachtoffer] gebruik maakte van een ploertendoder. Verdachte heeft zich kunnen verweren met een sneeuwschep en is erin geslaagd de aanvallers de portiek uit te werken. Verdachte is vervolgens constant door de negen personen te verstaan gegeven dat hij, wat hij ook deed, met hen mee zou moeten. Verdachte is de opslagruimte van het pand binnen gegaan, heeft daar een vuurwapen gepakt, is weer naar buiten gekomen en heeft vrijwel direct eenmaal met het vuurwapen in de lucht geschoten om de groep personen af te schrikken. Dat hielp echter niet, want zij gingen niet weg. Verdachte liep vervolgens om de geparkeerde Peugeot heen, waarbij hij werd gevolgd door een persoon. Op enig moment heeft verdachte het vuurwapen in de richting van [slachtoffer] gericht en is dat wapen afgegaan.
Verdachte bevond zich alzo in een situatie waarin hem meermalen te verstaan werd gegeven dat hij, wat hij zelf ook zou doen, mee moest met de negen personen, en waarin zelfs het in de lucht schieten niet hielp om die personen af te schrikken en ervoor te zorgen dat zij weg zouden gaan. In die situatie heeft hij uiteindelijk uit zelfverdediging op [slachtoffer] geschoten.
Indien het hof een beroep op noodweer(exces) niet honoreert, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte mocht menen dat hij zich moest verdedigen tegen een te verwachten dreigende aanval.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Feitelijke gang van zaken
Voorafgaand aan hetgeen het hof hiervoor vanaf het tijdstip van 17.36.03 uur heeft gerelateerd, is op basis van de camerabeelden, in samenhang met wat overigens uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier is gebleken, het volgende te constateren:
- verdachte gaat om 17.35.01 uur (camera 14) de portiek in, waar hij (naar zijn zeggen) door vier personen, waaronder [slachtoffer], werd mishandeld waarbij [slachtoffer] gebruik maakte van een ploertendoder;
- een persoon verlaat om 17.35.35 uur (camera 14) de portiek, [slachtoffer] volgt en komt op straat ten val, waarna verdachte om 17.35.38 uur (camera 14) met een (naar later is gebleken) sneeuwschep uit de portiek komt;
- vervolgens wordt door omstanders tweemaal voorkomen dat verdachte met deze sneeuwschep [slachtoffer] kan slaan, waarbij verdachte telkens richting de openbare weg wordt teruggedrongen, waarna verdachte naar de opslagruimte loopt om het vuurwapen te halen.
Beoordelingskader
Om een geslaagd beroep te kunnen doen op noodweer(exces) in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgeschoten, omdat deze gedraging was geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door [slachtoffer].
Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de "verdediging" van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen.
Ten aanzien van het beroep op noodweer
Het hof stelt voorop dat - gelijk evenoverwogen - in het dossier aanwijzingen zijn te vinden voor de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij in de portiek is mishandeld door (in ieder geval) [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van een ploertendoder. Immers, uit het dossier blijkt dat op 27 maart 2012, omstreeks 01.05 uur, na zijn aanhouding door de politie letsel is geconstateerd bij verdachte - waarbij moet worden opgemerkt dat uit het dossier niet kan volgen op welk moment dat letsel aan verdachte is toegebracht - en dat in de directe nabijheid van de plaats waar het slachtoffer levenloos is aangetroffen een ploertendoder is aangetroffen. Verdachte heeft zich in de portiek verweerd door een sneeuwschep ter hand te nemen en daarmee het slachtoffer en de anderen uit de portiek te werken.
Het hof is van oordeel dat, aannemende dat verdachte inderdaad is mishandeld in de portiek met een ploertendoder, zich op dat moment een noodweersituatie heeft voorgedaan, aangezien het handelen van verdachte was geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], waarbij de wijze van verdediging naar het oordeel van het hof in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat deze noodweersituatie, nadat verdachte erin was geslaagd om [slachtoffer] en drie andere personen de portiek uit te werken, was geëindigd. Het hof overweegt daartoe ten eerste dat verdachte, zoals het hof op de camerabeelden waarneemt, na dit incident tot tweemaal toe door omstanders richting de openbare weg is teruggedrongen teneinde te voorkomen dat hij de confrontatie kon zoeken met [slachtoffer]. Verder blijkt uit de camerabeelden niet dat verdachte daarna alsnog de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht en dat het slachtoffer dit evenmin in de richting van verdachte heeft gedaan; [slachtoffer] houdt zich dan op enige afstand van verdachte bij de geparkeerde Peugeot op.
Voorts neemt het hof op de camerabeelden waar dat de groep van 9 personen, waaronder [slachtoffer], zich vervolgens rustig over de parkeerplaats beweegt, wat geenszins de veronderstelling wettigt dat verdachte van hen iets te vrezen zou hebben. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat verdachte, zoals is waar te nemen op de camerabeelden, vervolgens rustig en zonder te worden gehinderd of aangevallen over de parkeerplaats naar de glazen deur kon lopen, deze deur met zijn sleutel kon openen en vervolgens de opslagruimte binnen kon gaan. Op de camerabeelden neemt het hof waar dat verdachte noch door [slachtoffer] noch door één of meer andere personen naar de glazen deur werd gevolgd.
Op dit moment is een nieuwe situatie ontstaan. Verdachte is ongeveer 19 seconden in de opslagruimte gebleven, zonder dat [slachtoffer] of één van de andere personen in zijn omgeving aanstalten maakte om via dezelfde glazen deur de opslagruimte binnen te gaan dan wel om verdachte buiten bij die deur op te wachten, waaruit het plan tot een hernieuwde aanval zou kunnen worden afgeleid.
Vervolgens blijkt uit de camerabeelden, in samenhang met het dossier, dat verdachte via de glazen deur naar buiten komt en vrijwel direct met het vuurwapen, dat hij binnen in de opslagruimte heeft gehaald, eenmaal in de lucht schiet. Ofschoon de beelden duidelijk zijn, valt daarop, naar het hof heeft vastgesteld, niet waar te nemen dat na dit moment een (onmiddellijk dreigende) aanranding van verdachte door [slachtoffer] plaatsvindt. Aldus heeft verdachte, zoals het hof ook op de camerabeelden waarneemt, van de rest van de groep personen noch van [slachtoffer] iets te vrezen.
Verdachte loopt vervolgens om de geparkeerde Peugeot, waarbij [slachtoffer] zich aanvankelijk in een andere richting beweegt dan verdachte. Verdachte wordt op de hielen gevolgd door een derde persoon; indien hij zich toen bedreigd had gevoeld, had het naar het oordeel van het hof voor de hand gelegen dat hij zich tegen deze persoon had gekeerd. In ieder geval ging van [slachtoffer] toen geen waarneembare dreiging uit. Desondanks heeft verdachte zodra hij zich aan de rechter achterzijde van deze auto bevond, terwijl het slachtoffer zich op dat moment ter hoogte van het linker voorportier van de auto voortbewoog, gericht op [slachtoffer] geschoten, die daardoor dodelijk is getroffen.
Bij gebrek aan enige op de camerabeelden waar te nemen of anderszins op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden fysieke cq. verbale dreiging van [slachtoffer] vanaf het moment dat verdachte schietend vanuit de opslagruimte komt tot aan het moment dat verdachte [slachtoffer] doodschiet, is het hof van oordeel dat zich toen geen noodweersituatie heeft voorgedaan. De gedraging van verdachte, kort gezegd: het schieten op [slachtoffer] terwijl [slachtoffer] niet de confrontatie zocht met verdachte, maar juist van hem wegliep, is er integendeel één, die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als aanvallend.
Het hof verwerpt het verweer.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was, wordt eveneens het beroep op noodweerexces verworpen.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen heeft verdachte gericht in de richting van [slachtoffer] geschoten, terwijl op de camerabeelden niet is waar te nemen en evenmin op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat van [slachtoffer] een fysieke cq. verbale dreiging uitging vanaf het moment dat verdachte schietend vanuit de opslagruimte kwam tot aan het moment dat verdachte [slachtoffer] doodschoot. Aldus kon verdachte niet redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat van het slachtoffer [slachtoffer] een onmiddellijk dreigend gevaar van een wederrechtelijke aanranding uitging. Het hof verwerpt daarom eveneens het beroep op putatief noodweer. Bovendien is het naar het oordeel van het hof aldus dat - zoals hiervoor reeds is overwogen - de gedraging van verdachte een gedraging is, die naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als aanvallend. In zo een geval kan, zoals hiervoor al is overwogen, een beroep op putatief noodweer niet slagen. Het daartoe strekkend verweer wordt dan ook verworpen."

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
De middelen, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, keren zich tegen de verwerping van een beroep op (putatief) noodweer en op noodweerexces.
3.2.
Volgens de vaststellingen van het Hof heeft de verdachte een persoon, [slachtoffer], doodgeschoten. De verdachte was kort daarvoor door onder anderen [slachtoffer], die deel uitmaakte van een groep van negen personen die de confrontatie met de verdachte was komen zoeken, in een portiek mishandeld, waarna hij zijn belagers naar buiten had weten te werken (17.35.35 u). Vervolgens had de verdachte zich naar een opslagruimte begeven, waarvandaan hij met een vuurwapen weer naar buiten was gekomen (17.36.27 u). Na eerst met een schot in de lucht te hebben getracht de anderen af te schrikken, had hij op [slachtoffer] geschoten (17.36.41 u) die daardoor dodelijk werd getroffen.
3.3.
Blijkens zijn overwegingen is het Hof uitgegaan van het bestaan van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte zich in de portiek heeft moeten verweren. Die noodweersituatie was volgens het Hof geëindigd toen de verdachte erin was geslaagd om de anderen de portiek uit te werken. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat zich niet opnieuw een noodweersituatie heeft voorgedaan "vanaf het moment dat de verdachte schietend vanuit de opslagruimte komt tot aan het moment dat verdachte [slachtoffer] doodschiet".
3.4.
Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de "verdediging" van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen (vgl. HR 9 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339).
3.5.
Blijkens zijn overwegingen is het Hof uitgegaan van hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld en heeft het geoordeeld dat zowel het beroep op (putatief) noodweer als op noodweerexces moet worden verworpen aangezien de gedraging van de verdachte "naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als aanvallend". Dat oordeel is gelet op de feitelijke vaststellingen van het Hof niet onbegrijpelijk, terwijl in diezelfde vaststellingen besloten ligt dat ook op grond van de bedoeling van de verdachte zijn gedraging als aanvallend moet worden aangemerkt. Een en ander draagt de verwerping van de verweren zelfstandig, zodat de middelen falen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 januari 2016.