ECLI:NL:HR:2014:1176

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13/00950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in militaire zaak over mishandeling en bewijs opzet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer. De verdachte, geboren in 1963, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk mishandelen van een persoon door een baksteen naar deze te gooien. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en met kracht de steen had gegooid, maar de verdediging stelde dat er geen voorwaardelijk opzet was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof ten onrechte onderdelen van de verklaringen van de verdachte had opgenomen die niet redengevend waren voor de bewezenverklaring. Ondanks deze gegrondheid van het middel, leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de bewezenverklaring ook zonder de onterecht opgenomen onderdelen voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang had bij vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 1 op 2 november 2011 te Zeist, waarbij de verdachte de steen gooide in de richting van het slachtoffer, die hierdoor letsel opliep. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

20 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/00950 M
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 15 november 2012, nummer 21/000045-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks de nacht van 01 op 02 november 2011 te Zeist opzettelijk mishandelend een baksteen met kracht in de richting van een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft gegooid waarbij [slachtoffer] aan het linker scheenbeen, is geraakt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, wijkteam Zeist/Bunnik, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 2 november 2011 (dossierpagina 9 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Tussen dinsdag 1 november 2011 te 23:16 uur en woensdag 2 november 2011 te 00:00 uur werd op de [a-straat 1] te Zeist het feit gepleegd.
Ik ben vandaag, l november 2011 naar het huis van mijn (ex)vrouw aan de [a-straat 1] te Zeist gegaan. Omstreeks 23:00 uur hoorde ik dat de voordeur werd geopend. Ik wist onmiddellijk dat dit [verdachte] moest zijn. [verdachte] begon mij enorm uit te schelden. Ik heb hem toen wel verweten dat hij mijn vrouw terroriseert.
[verdachte] is naar boven gelopen om zijn kleding te pakken en is al scheldend de woning uitgelopen. Hij liet daarbij de voordeur open staan. Ik ben vervolgens naar de voordeur gelopen om deze af te sluiten.
Toen ik in de voordeur stond, zag ik dat [verdachte] weer terug kwam lopen. [verdachte] kwam zeer intimiderend voor mij staan en hield zijn gezicht op enkele centimeters van mijn gezicht. Ik hoorde dat hij allerlei verwensingen tegen mij riep.
Ik zag dat [verdachte] naar de erfgrens liep en daar een baksteen begon uit te graven. lk vroeg [verdachte] of hij van plan was deze baksteen naar mij toe te gooien. Ik hoorde dat hij riep dat hij dit ging doen. Ik heb hem nog gewaarschuwd dat ik in dat geval de politie ging bellen.
Ik zag dat [verdachte] de steen met kracht in mijn richting gooide. Ik zag dat [verdachte] mij recht in mijn ogen aankeek. Ik voelde ineens een zware, stekende pijn ter hoogte van mijn linker scheenbeen. Ik besefte dat de baksteen mijn been had geraakt.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 21 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb onder andere gezegd dat hij (hof: [verdachte]) een terrorist was en dat hij de tactiek van de Taliban had overgenomen door zo met zijn vriendin om te gaan. Het verbale geweld was intimiderend van beide kanten.
Hij liep toen over het pad terug richting de stoep. Ik zag dat hij bukte.
[verdachte] zei "ja" toen ik hem vroeg of hij iets ging gooien. De afstand tussen mij en [verdachte] was ongeveer 3 à 4 meter.
Door de kracht waarmee de steen op mij afkwam, denk ik dat hij bovenhands heeft gegooid. Het was een gevoel alsof ik in een gat stapte en met mijn scheenbeen iets raakte.
De steen lag in de hal op de mat, er was een scherf vanaf gesprongen en deze lag op het laminaat in de woonkamer.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde aanvraagformulier medische informatie van 2 november 2011 (dossierpagina 27) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
[slachtoffer]
Omschrijving van het letsel:
Snijwond linker scheenbeen circa 4 cm (waarvoor 1 hechting).
4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wij werden gebeld door de dochter van de bewoonster van perceel [a-straat 2] te Zeist. Zij deelde mij onder andere mede dat haar moeder had gezegd tegen haar dat ze gezien had dat de vriend van de bewoonster van nummer [1] een steen gooide richting de ex-man.
5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van (18 mei 2011; het hof leest:) 2 november 2011 (dossierpagina 66 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Aangekomen op de [a-straat] te Zeist zag ik dat de (ex-)man van mijn vriendin [betrokkene] op de bank zat. Ik ben vervolgens naar boven gelopen. Ik pakte mijn koffer en deed daar mijn uniform en wat verschoning in. Ik hoorde dat haar man zaken zei zoals: "Had de Taliban maar beter zijn best gedaan, dan had jij hier niet gezeten".
Ik ben vervolgens naar mijn auto gelopen. Ik ben vervolgens weer terug gelopen om een signaal af te geven dat het zou stoppen. Hierbij heb ik een steen gepakt uit de grond en wilde deze gooien tegen de voet van de boom.
Ik deed dit zodat het verbale geweld van haar man zou ophouden.De boom stond in de lijn van de deur, waarbij ik mis gooide. Ik hoorde dat de steen via de straat de gang in rolde. (
cursiveringtoegevoegd; hof).
6.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 82 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen ik 's avonds weer terug gekeerd ben naar de [a-straat 1] te Zeist wilde ik niet praten, maar mijn spullen ophalen en daarna weggaan. Hierbij heeft [slachtoffer] (hof: [slachtoffer]) wel het een en ander gezegd tegen mij. lk ben vervolgens naar buiten gegaan, naar mijn auto.
Ik ben vervolgens teruggelopen naar de deur.
Ik zag dat [slachtoffer] in de deuropening stondomdat wij elkaar daar weer tegenkwamen. Wij hebben toen nog wat tegen elkaar aan lopen schelden. lk ben het pad afgelopen. Ik moest op dat moment toch even wat kwijt. Ik heb vervolgens uit het randje van de tuin de baksteen vandaan gehaald.
Ik hoorde hem zeggen: "oh ga je gooien, ga je gooien?" De afstand was op dat moment ongeveer 4 meter.Ik wilde tegen de voet van de boom aangooien. Ik hoorde een kets en ik hoorde vervolgens dat de steen tegen de deur van het toilet aangekomen was.
Ik hoorde [slachtoffer] nog wel zeggen: "En nu ga ik de politie bellen". [slachtoffer] stond in de deuropening of de hal.(
cursiveringtoegevoegd; hof)."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts overwogen:
"Verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer] werd geprovoceerd. Met name de door [slachtoffer] gemaakte opmerking met betrekking tot verdachtes uitzending naar Afghanistan maakte verdachte erg boos. Verdachte is naar zijn auto gelopen, heeft zijn spullen in de auto gelegd en heeft toen, om zijn boosheid af te reageren en om een signaal te geven aan [slachtoffer], een steen gepakt en daarmee gegooid. [slachtoffer] werd door die steen - of door een deel van die steen - aan zijn scheenbeen geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de steen tegen de voet van een boom wilde gooien, welke boom stond voor de woning die verdachte enige ogenblikken eerder had verlaten. Hij wist niet dat [slachtoffer] nog in of bij de voordeur van deze woning stond. Hij had geen opzet op het raken van [slachtoffer].
[slachtoffer] heeft echter in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat verdachte zich bukte en een baksteen begon uit te graven. [slachtoffer] heeft toen verdachte gevraagd of verdachte van plan was die steen naar [slachtoffer] toe te gooien, waarop hij verdachte hoorde roepen dat hij dat ging doen. [slachtoffer] verklaart te hebben gewaarschuwd dat hij in dat geval de politie zou bellen.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Het hof is op basis daarvan van oordeel dat verdachte toen opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer]."
2.3.
Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte 'voorwaardelijk' opzet van de verdachte bewezen heeft geacht, gaat het uit van een onjuiste lezing van de bewijsvoering. Het Hof heeft, zoals nader gemotiveerd in de hiervoor in 2.3.2 weergegeven overwegingen, geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer].
2.4.
Wanneer de rechter zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - in een nadere overweging beroept op bepaalde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten deze feiten of omstandigheden zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, en dus niet op feiten of omstandigheden en evenmin op verklaringen die de rechter in zijn nadere overweging onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig acht. Die behoren dus niet te worden opgenomen onder de bewijsmiddelen. (Vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV3442, NJ 2012/204).
2.5.
Het Hof heeft de bewezenverklaring mede doen steunen op de verklaringen van de verdachte voor zover inhoudende "[ik] wilde [de steen] gooien tegen de voet van de boom" en "De boom stond in de lijn van de deur, waarbij ik mis gooide" (bewijsmiddel 5) en "Ik wilde tegen de voet van de boom aangooien" (bewijsmiddel 6). In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof evenwel tot uitdrukking gebracht dat het de juistheid van deze uitlatingen van de verdachte onaannemelijk acht doordat het de met die uitlatingen strijdige onderdelen van de verklaring van de aangever als geloofwaardig heeft bestempeld en in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte juist die onderdelen gecursiveerd heeft weergegeven die de verklaring van de aangever ondersteunen. Het Hof heeft de zojuist geciteerde onderdelen van de verklaringen van de verdachte, die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring dus ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen. Daarover klaagt het middel terecht.
2.6.
Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. In HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.2.5 is geoordeeld dat van onvoldoende te respecteren belang als bedoeld in art. 80a RO sprake kan zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voordien grond plachten te vormen voor vernietiging, waarbij te denken valt aan gevallen waarin de bewezenverklaring - ook als het gebrek wordt weggedacht - zonder meer toereikend is gemotiveerd. In de onderhavige zaak, waarin de schriftuur is ingediend na de in dat arrest genoemde datum van 1 oktober 2012, is sprake van zo een geval. De bewezenverklaring is immers, indien - in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van het Hof zoals die blijkt uit de nadere hiervoor onder 2.3.2 weergegeven bewijsoverweging - voormelde onderdelen van de verklaringen van de verdachte worden weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.7.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 mei 2014.