2.4.1. De raadsvrouwe van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van pleitnotities, onder meer het volgende aangevoerd:
"Was er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding?
(...)
[Betrokkene 1] en [verdachte] zeggen dat [verdachte] op de grond lag, onder de fiets, dat [slachtoffer] op hem insloeg, en dat hij toen terugsloeg. Uitgaande van die situatie hoef ik weinig woorden vuil te maken aan een beroep op noodweer of noodweerexces. In dat geval is duidelijk sprake van een noodweersituatie. (...) zelfs als [verdachte] niet op de grond terecht kwam en niet eens werd geraakt door de fiets, dan nog was er een directe dreiging van een aanval door [slachtoffer].
(...)
Noodweer, noodweerexces, putatief noodweer
[Slachtoffer] had ongetwijfeld geen kwade bedoelingen, hij wilde [betrokkene 1] helpen. [slachtoffer] ziet wel iets wat er niet is: hij beweert te zien een weerloos meisje dat op de grond ligt en met een riem wordt bewerkt. Zo was het absoluut niet. [Slachtoffer] reageert in feite op iets wat er niet is.
[Verdachte] op zijn beurt, doet min of meer hetzelfde. [Slachtoffer] komt op hem af, spreekt hem aan, en duwt dan die fiets omhoog. [Verdachte] schrikt daarvan, en reageert daarop. Daarbij is van belang dat [slachtoffer] op [verdachte] afkomt in eerste instantie, en niet andersom. [Getuige 2] beschrijft precies hoe de reactie van [verdachte] is: hij deinst terug, reageert enigszins geschrokken, en wordt dan agressief. Die agressie is een hevige gemoedsbeweging, die weer het gevolg is van de actie van [slachtoffer] met zijn fiets. [Getuige 2] zegt immers ook dat [verdachte] helemaal op [slachtoffer] gefocust was en totaal nergens meer op reageerde. Een betere beschrijving van een hevige gemoedsbeweging zou ik niet kunnen geven.
Hoe het gebeuren wordt gekwalificeerd, hangt af van uw interpretatie van de gebeurtenissen. Voor de verdediging staat het vast dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of dan toch in elk geval de dreiging daarvan. Dus komt [verdachte] een beroep toe op noodweer.
Als u van mening bent dat [verdachte] te ver is gegaan in zijn verdediging, of te lang doorging, of misschien zelfs begon met zijn verdediging terwijl de aanval eigenlijk al was afgelopen, dan komt hem een beroep toe op noodweerexces. Noodweerexces bestaat immers zowel als a) de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt, als wanneer b) de noodweersituatie is geëindigd maar de verdachte ten gevolge van de hevige gemoedsbeweging doorgaat zich te verdedigen (recent nog: Hoge Raad 13 juni 2006, LJN AW3569)
Mocht u van mening zijn dat er geen daadwerkelijke aanval heeft plaatsgevonden, dan doet [verdachte] een beroep op putatief noodweer. [Verdachte] verkeerde in de veronderstelling dat hij en/of [betrokkene 1] werd(en) aangevallen. Die veronderstelling was - gelet op de feiten- niet onlogisch."