Het hof zal hierna stapsgewijs bespreken welke feiten en omstandigheden het redengevend acht voor de in deze zaak te nemen beslissingen en welke conclusies het hof telkens op basis van die redengevende feiten en omstandigheden zal trekken. De bewijsmiddelen, waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zijn opgenomen in een bijlage en maken deel uit van het arrest.
Het aantreffen van het stoffelijk overschot van[slachtoffer 1]
Op 13 november 2013 zijn hulpdiensten op een melding afgegaan inhoudende dat op te Amsterdam een persoon niet wakker wordt. De hulpdiensten die op de melding zijn afgegaan, hebben in één van de slaapkamers van de woning, liggend op bed, het levenloze lichaam van
het adres [a-straat 1]
(hierna: ) aangetroffen.
[slachtoffer 1]
De huisarts die het lichaam van heeft geschouwd, heeft een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. De huisarts heeft later als getuige verklaard dat hij tijdens de schouw met de aanwezigen in de woning (het hof begrijpt: de verdachte en diens halfbroer ) een obductie op het lichaam van heeft besproken, gelet op de jonge leeftijd van , en dat de verdachte hierop antwoordde dat zulk onderzoek niet nodig was. Dit bevreemdt omdat de verdachte op dat moment de mogelijkheid van obductie niet met de familie van had besproken en hij - als vriend - niet de eerst aangewezen persoon was om hierover zelfstandig te beslissen.
[slachtoffer 1] [betrokkene 2] [slachtoffer 1]
De verdachte heeft tegenover de aanwezige politie verklaard dat hij de verdere afhandeling van het overlijden op zich zou nemen. Het lichaam is aanvankelijk vrijgegeven door justitie. Later die dag is het lichaam alsnog in beslag genomen (proces-verbaal van relaas, p. 03-06).
De vondst van succinylcholine en van gebruikte injectiespuiten in een tas in de woning
Op 15 november 2013 heeft in de woning op het adres [a-straat 1] een doorzoeking plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is in het dressoir in de keuken een tas aangetroffen. In de tas werden onder meer de volgende voorwerpen aangetroffen:
- twee injectiespuiten, inclusief naalden, van respectievelijk 5 ml en 10 ml;
- twee lege, geopende verpakkingen van injectiespuiten;
- twee lege, geopende verpakkingen van injectienaalden;
- een sok met daarin:
* twee lege plastic ampullen
* twee geopende glazen flesjes (ampullen), met zilverkleurige doppen voorzien van de code L:1002597;
* een doosje met opschrift succinilcolina 500 mg. In dit doosje zaten vier gesloten flesjes (ampullen) met daarop hetzelfde opschrift. Op twee van de flesjes stond op de zilverkleurige dop de code L:1002597. De twee andere flesjes waren voorzien van doppen met daarop de code: L1001243.
De werking van het middel succinylcholine
Het hof leidt uit de rapporten van de deskundigen de navolgende werking van succinylcholine af. Succinylcholine is een geneesmiddel dat onder andere wordt gebruikt bij chirurgische ingrepen en intubatie van de luchtpijp. De hoofdwerking van succinylcholine is spierverslapping, waaronder ook een verlamming van de ademhalingsspier. Als de ademhaling stopt, ontstaat er een zuurstofgebrek in het lichaam dat dodelijk kan verlopen. Dit is afhankelijk van de duur van de ademhalingstilstand. De dosering waarbij dit effect kan optreden is onder andere afhankelijk van de toedieningsroute en van het individu dat wordt blootgesteld aan succinylcholine. Vanwege de verlamming van de ademhalingsspier is bij het medisch gebruik van succinylcholine kunstmatige beademing noodzakelijk.
Bij therapeutisch gebruik wordt de dosering van succinylcholine afgesteld op het individu en de gewenste effecten. Doorgaans liggen de intraveneuze (via de ader) doseringen tussen 0,3 en 1,1 mg/kg. De intraveneuze dosering succinylcholine die ademhalingsstilstand veroorzaakt bij patiënten die anesthesie krijgen, ligt in het algemeen vanaf 0,3-0,5 mg/kg. Zonder medische behandeling en begeleiding kan deze intraveneuze dosering van 0,3-0,5 mg/kg door het optreden van ademhalingsstilstand dodelijk zijn. Voor een persoon met een lichaamsgewicht van 80 kg komt deze dosering overeen met 24-40 mg succinylcholine.
Succinylcholine kan ook intramusculair (in de spier) toegediend worden. Een intramusculaire dosering van 3-4 mg/kg succinylcholine leidt tot totale spierverslapping. De intramusculaire dosering is hoger dan een intraveneuze dosering. De snelheid waarmee de effecten na intramusculaire toediening van succinylcholine intreden zijn langzamer en het effect houdt langer aan. Voor een persoon met een lichaamsgewicht van 80 kg komt een dosering van 3-4 mg/kg overeen met 240 - 320 mg succinylcholine.
Het geneesmiddel succinylcholine valt onder de Geneesmiddelenwet en is in Nederland niet vrij verkrijgbaar.
6.2.3.2. Waren de aangetroffen flesjes succinylcholine en injectiespuiten van de verdachte?
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in de kern het volgende verklaard.
De verdachte heeft kort na het overlijden van [slachtoffer 1] met anderen de woning opgeruimd. Tijdens het opruimen kreeg hij een tas aangereikt die zowel door hem als door [slachtoffer 1] gebruikt werd. De verdachte keek in de tas en trof hierin onder meer flesjes succinylcholine en injectiespuiten aan. De verdachte schrok hevig van deze spullen. Hij had ze niet eerder opgemerkt. De verdachte noteerde de naam van het geneesmiddel om op een later moment uit te zoeken wat succinylcholine precies is. Kort erna is de woning op het adres [a-straat 1] door de politie verzegeld. De verdachte en overige betrokkenen vroegen zich af wat de reden hiervan kon zijn. In overleg met en op verzoek van [betrokkene 3] heeft de verdachte vervolgens telefonisch contact opgenomen met [getuige] om erachter te komen wat succinylcholine is en om hiervoor een recept te vragen. Zij hoopten hiermee te bewerkstelligen dat de woning zou worden vrijgegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij hiertoe meermalen met [getuige] heeft gebeld. Hij heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij in die gesprekken heeft meegepraat met [getuige] omdat hij in shock was en het recept snel wilde hebben, en dat het daardoor lijkt dat er meer speelde, maar in werkelijkheid had hij geen idee wat [getuige] hem vroeg en wat hij daarop heeft geantwoord. De verdachte kan zich niet meer herinneren waarom het recept geantedateerd moest worden.
Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, hecht het hof geen geloof aan deze verklaring van de verdachte en zal het hof deze terzijde schuiven.
De telefoongesprekken tussen de verdachte en [getuige]
In de dagen na het overlijden van [slachtoffer 1] heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met [getuige] uit de Dominicaanse Republiek . Deze telefoongesprekken zijn afgeluisterd. In de tapgesprekken wordt het navolgende besproken.
Op 14 november 2013 om 13.18 uur belt de verdachte met [getuige] . De verdachte zegt tegen [getuige] dat hij de enige is die hem kan redden. De verdachte vraagt [getuige] een recept te regelen voor “wat [getuige] hem eerder heeft gestuurd”. Op het recept moeten ook injectienaalden vermeld worden. Het recept moet voorzien worden van een duidelijkere stempel dan op het “andere”. De verdachte geeft [getuige] de opdracht het recept te antedateren tot 9 oktober 2013. De verdachte wil het recept vandaag nog hebben en zegt tegen [getuige] dat hij het moet inscannen en naar hem moet e-mailen.
Diezelfde dag om 19:01 uur voeren de verdachte en [getuige] andermaal een gesprek. [getuige] deelt de verdachte mee dat hij het recept heeft en dat hij het nu in Dario (het hof begrijpt: het ziekenhuis Dr. Dario Contreras in Santa Domingo) gaat laten stempelen. De verdachte vraagt [getuige] wat er op het recept is gezet. [getuige] antwoordt: “Hij heeft de naam van de kwestie gezet...het milligram...hij heeft het voorgeschrevene gezet...hij heeft die injectienaalden onderin gezet (...) hij heeft jouw naam, de leeftijd gezet en de datum van negen tien”. De verdachte deelt [getuige] mee dat hij het recept naar zijn e-mailadres [e-mailadres] moet sturen.
Op 15 november 2013 belt de verdachte om 14:51 uur met [getuige] . In dit gesprek zegt [getuige] tegen de verdachte onder meer: “Wat we aan het bespreken waren... het is een van de sterkste en niet...als het voor de autopsie is., je moet veel over doen... je vindt het niet gemakkelijk... je moet voor dat te veel zoeken... ik was ook met een vriend van mij, die dokter is, aan het praten (...) hij zei tegen mij voor dat moet er te veel (diep) gegraven worden.. om te zien dat hij dat in het lichaam heeft”. In het telefoongesprek van 16.26 uur vraagt [getuige] aan de verdachte welke dosis hij gaf. De verdachte antwoordt: “twee”. [getuige] verklaart vervolgens desgevraagd nogmaals dat de arts tegen hem gezegd heeft dat “je veel moet graven voor dat”.
Op 24 november 2013 om 22:29 uur belt de verdachte [getuige] . [getuige] deelt de verdachte mee dat de dokter bij hem is, dat die wil weten waarom de verdachte “het” (het hof begrijpt: een medische verklaring) wil hebben, dat het volgens de wet niet voor behandeling gebruikt wordt, dat de dokter zegt dat het een spierontspanner is en “anestetisch”, waarop de verdachte zegt dat hij (het hof begrijpt: de dokter) “het precies zo moet zetten” (het hof begrijpt: opschrijven). [getuige] vraagt de verdachte of de dokter op moet schrijven dat het een middel is voor hem (de verdachte). De verdachte antwoordt bevestigend.
In een volgend gesprek op 25 november 2013 om 14:44 uur vertelt de verdachte [getuige] wat er precies in de verklaring moet komen te staan: “zeg dat het een behandeling is, dat het gebruikt wordt voor mensen die niet kunnen slapen. Dat het gebruikt wordt om te slapen. Zeg hem dat dit met iets in de mond gaat, met een zuurstof ademhaling apparaat”. De verdachte vraagt [getuige] wanneer hij “dit” in een e-mail kan verwachten. Om 17:37 uur spreken de verdachte en [getuige] elkaar weer. In dit gesprek zegt [getuige] tegen de verdachte: “Heb je begrepen wat hij gaat doen? Hij gaat het op dat papier zeggen/schrijven dat jij op het consult bent gekomen met slaapproblemen en ’s nachts ademhalingsproblemen, dat je benauwd wordt. Dus hij heeft dat medicijn voor je gezet/voorgeschreven.”
Op 27 november 2013 belt de verdachte wederom met [getuige] . De verdachte krijgt tijdens het gesprek een persoon aan de lijn die zich voordoet als dokter. De dokter zegt dat er een probleem is omdat het medicijn in werkelijkheid een spierontspanner is. De dokter vraagt de verdachte of hij een indicatie wil om het op een wettig wijze bij zich te mogen hebben. De verdachte antwoordt bevestigend. De verdachte verklaart voorts dat in de verklaring vermeld moet worden dat hij problemen heeft met slapen en dat hij het daarom af en toe op de voorgeschreven wijze moet gebruiken. De dokter zegt dat het tegen betaling mogelijk moet zijn om een dergelijke verklaring op stellen. De verdachte deelt mee dat hij bereid is om 10.000 pesos te betalen voor de verklaring.
Het ontvangen recept voor succinylcholine
Uit onderzoek in de inbeslaggenomen computer van [betrokkene 1] , de vrouw bij wie de verdachte de dagen na het overlijden van [slachtoffer 1] verbleef, is gebleken dat op 14 november 2013 om 20:36 uur is ingelogd op het e-mailaccount van de verdachte [e-mailadres] en dat om 20:38 uur het bestand “ […] .jpg” is gedownload. Dit bestand blijkt een afbeelding te bevatten van een recept van het Dr. Dario Contreras ziekenhuis voor het middel ‘Succinilcolina’. Het recept staat op naam van de verdachte en is gedateerd op 9 oktober 2013.
De verklaring van de [getuige] ( [getuige] )
Tegenover de verklaring van de verdachte staat die van de [getuige] . Die heeft verklaard dat hij tot twee keer toe het middel succinylcholine aan de verdachte heeft verstrekt en dat de verdachte ongeveer twee weken na de laatste keer aan hem heeft gevraagd om een recept te regelen. Hij heeft voorts verklaard dat de verdachte een medische verklaring wilde hebben waarin stond dat hij succinylcholine gebruikte om te kunnen slapen.
De in de woning aangetroffen succinylcholine zijn in de Dominicaanse Republiek op de markt gebracht
In de woning op het adres [a-straat 1] zijn zes flesjes succinylcholine aangetroffen. Twee daarvan hadden op de dop het registratienummer 1001243 en vier hadden het registratienummer 1002597. Uit informatie van de distributeur [C] blijkt dat er tussen december 2012 en februari 2013 1558 eenheden succinylcholine met registratienummer 1001243 en in de periode juni 2013 - augustus 2013 1421 eenheden succinylcholine met registratienummer 1002597 in de Dominicaanse Republiek op de markt zijn gebracht.
Deelconclusie
Het hof is op grond van de locatie waar de succinylcholine en de injectiespuiten zijn aangetroffen, namelijk in een tas in de woning waar de verdachte verbleef, de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verdachte en [getuige] en de getuigenverklaring van [getuige] , in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de in de woning aangetroffen succinylcholine en injectiespuiten van de verdachte waren, en dat hij voor het verkrijgen ervan [getuige] heeft benaderd en dat [getuige] het tot twee keer toe aan hem heeft doen toekomen. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor zijn bezit van het in Nederland niet vrij verkrijgbare middel succinylcholine.
6.2.3.3. Heeft de verdachte [slachtoffer 1] met het middel succinylcholine geïnjecteerd?
De inhoud van de telefoongesprekken tussen de verdachte en [getuige]
De verdachte en [getuige] hebben in de dagen na het overlijden van [slachtoffer 1] verschillende gesprekken met elkaar gevoerd over succinylcholine. In één van de gesprekken zegt [getuige] tegen de verdachte: “als het voor de autopsie is.. je moet veel over doen... je vindt het niet gemakkelijk... je moet voor dat te veel zoeken... ik was ook met een vriend van mij, die dokter is, aan het praten (...) hij zei tegen mij voor dat moet er te veel (diep) gegraven worden., om te zien dat hij dat in het lichaam heeft”
In een daaropvolgend gesprek vraagt [getuige] aan de verdachte welke dosis hij gaf. De verdachte antwoordt: “twee”.
Uit de inhoud van de afgeluisterde tapgesprekken valt voorts af te leiden dat de verdachte er veel aan gelegen was om de beschikking te krijgen over een recept en een medische verklaring waarmee hij het bezit van de succinylcholine kon verantwoorden indien hem daarover vragen zouden worden gesteld. De verdachte zegt in dit verband tegen [getuige] dat hij de enige is die hem kan redden.
Het internetgedrag van de verdachte
Op 14 november 2013 vanaf 20:43 uur heeft de verdachte op Google onder meer de zoektermen ‘sectie verrichten VU-ziekenhuis’, ‘succinylcholine’ en ‘succinylcholine perfect murder weapon’ ingevoerd. Om 20:44 uur heeft hij op Wikipedia.org gezocht op ‘autopsie’ en daarna ‘succinylcholine’. Ook heeft hij op die website pagina’s bezocht met de titels ‘Suxamethonium chloride’ en ‘succinylcholine’. Ook heeft hij een webpagina bezocht met de titel ‘Succinylcholine: Is it the perfect murder weapon?’
De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich na het lezen van de bijsluiter van het door hem in de tas aangetroffen doosje met het opschrift ’Succinilcolina’ op 13 november 2013 “rot schrok” en de naam van het middel heeft genoteerd in een agenda; dat hij vervolgens op internet is gaan zoeken naar informatie over het middel en hierover vragen heeft gesteld aan [getuige] . Hij wist namelijk niet wat de werking van het geneesmiddel was. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij tijdens het zoeken naar succinylcholine per toeval op de site met de naam: ‘succinylcholine perfect murder weapon’ terecht is gekomen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen volgt uit de gehanteerde bewijsmiddelen dat [getuige] voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer 1] tot twee keer toe op verzoek van de verdachte succinylcholine aan de verdachte heeft verstrekt. Dat de verdachte ten tijde van het overlijden van [slachtoffer 1] de werking van het middel niet zou kennen en om die reden op onderzoek uit ging op internet, acht het hof dan ook onaannemelijk. Voorts geeft de door de verdachte gegeven lezing van de feiten geen aanvaardbare verklaring voor zijn buitengewoon grote belangstelling voor succinylcholine in combinatie met de zoektermen sectie en/of autopsie.
Op grond van het voorgaande, mede bezien in het licht van de inhoud van de telefoongesprekken met [getuige] , is het hof van oordeel dat de zoektocht van de verdachte op internet, daags na het overlijden van [slachtoffer 1] en het overbrengen van diens lichaam naar het VU ziekenhuis voor sectie, kennelijk was ingegeven door zijn angst dat het middel succinylcholine bij onderzoek in het lichaam van [slachtoffer 1] zou worden getraceerd.
De injectiespuiten/naalden en geopende ampullen bevatten succinylcholine
Toxicologisch onderzoek heeft de aanwezigheid van succinylcholine in beide injectiespuiten, in één van de injectienaalden en in de geopende glazen ampullen die in de tas in de woning werden aangetroffen aangetoond. Ook in de extracten van de geopende plastic ampullen is een geringe hoeveelheid succinylcholine aangetroffen.
De injectiespuiten, naalden, ampullen en de bijsluiter in de aangetroffen verpakking succinylcholine, zijn bemonsterd en aansluitend aan een vergelijkend DNA- en dactyloscopisch onderzoek onderworpen. Op de bijsluiter, op een ongeopende glazen ampul en een geopende plastic ampul zijn vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen.
Van de bemonsteringen op de randen van de geopende ampullen en de dopjes, zijn onvolledige DNA- profielen verkregen, die matchen met het DNA-profiel van de verdachte. De kans dat een willekeurig iemand matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Op de bemonstering van de zuiger/plunjer van één van de injectiespuiten is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel van de verdachte [verdachte] komt overeen met dit DNA- mengprofiel. De overeenkomst in DNA-kenmerken tussen het aangetroffen DNA op de zuiger/plunjer en dat van de verdachte zijn extreem veel waarschijnlijker als het celmateriaal van de verdachte en van een willekeurig ander persoon is dan van twee willekeurig onbekende personen. Dit betreft de naald behorend bij de spuit waarin - zoals hiervoor is opgemerkt - sporen van succinylcholine zijn gevonden. Daarnaast is celmateriaal aangetroffen op één van de injectienaalden waaruit een onvolledig DNA-profiel is verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] . De overeenkomst in DNA-kenmerken tussen het celmateriaal aangetroffen op de naald en van [slachtoffer 1] zijn meer dan één miljard keer waarschijnlijker als het celmateriaal van [slachtoffer 1] is dan van een willekeurige onbekende persoon.
De verklaringen van de zus en van de vriendin van [slachtoffer 1]
De zus van [slachtoffer 1] , [betrokkene 4] heeft reeds op 18 november 2013 als getuige verklaard dat zij van haar nichtje [betrokkene 5] had vernomen dat de vriendin van [slachtoffer 1] , [betrokkene 6] , in de nacht van dinsdag op woensdag (het hof begrijpt: van 12 op 13 november 2013) [slachtoffer 1] telefonisch had gesproken. In dat gesprek vertelde [slachtoffer 1] haar dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) hem vijftien minuten voor het slapen gaan een injectie in zijn rug zou geven tegen de astma.
[betrokkene 6] heeft bevestigd dat zij op 12 november 2013 rond 21.00 uur lokale tijd (= 02.00 uur op 13 november 2013 in Nederland) gebeld heeft met [slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in dat gesprek vertelde dat de verdachte hem een injectie zou geven, die de dokter hem had
voorgeschreven. Hij zou deze injectie in zijn rug toegediend krijgen, vijftien minuten voordat hij naar bed zou gaan.
Het plaatsvinden van het gesprek wordt bevestigd door de historische belgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [slachtoffer 1] .
Toxicologisch onderzoek in het lichaam van [slachtoffer 1]
Door drs. R. van der Hulst van het NFI is toxicologisch onderzoek verricht in het lichaam van [slachtoffer 1] . Bij dit onderzoek is in de urine, glasvocht links en rechts, het hersenweefsel en het hartbloed succinylmonocholine aangetoond. De aanwezigheid van het omzettingsproduct succinylmonocholine in verschillende lichaamsmaterialen, met name in glasvocht en urine, bewijst een blootstelling aan succinylcholine, aldus R. van der Hulst.
De verdediging heeft - zoals hiervoor reeds onder het kopje ‘standpunten van partijen’ uiteen is gezet - het standpunt ingenomen dat
a. de afwezigheid van succinylcholine in de urine van [slachtoffer 1] een sterke aanwijzing oplevert dat [slachtoffer 1] niet aan deze stof is blootgesteld en
b. dat de aanwezigheid van het omzettingsproduct succinylmonocholine in de urine en in andere lichaamsmaterialen verklaard kan worden door post mortem aanmaak door micro-organismen in het lichaam. Op grond van de onderzoeksresultaten kan dus niet geconcludeerd worden dat [slachtoffer 1] is blootgesteld aan succinylcholine, aldus de verdediging.
Het hof volgt het standpunt van de verdediging niet en overweegt daartoe het volgende.
Ad a. Van der Hulst heeft op 1 juni 2015 bij de rechter-commissaris verklaard dat de aantoonbaarheid van succinylcholine in de urine onder meer afhankelijk is van blaasledigingen. Ook Küpper & Bajanowski stellen in hun rapport van 8 augustus 2017 dat bij een langere overlevingsinterval met meerdere blaasledigingen succinylcholine mogelijk niet meer aantoonbaar is in de urine. Hoewel op grond van de stukken van het dossier niet kan worden vastgesteld of er in het onderhavige geval sprake is geweest van (een) tussentijdse blaaslediging(en), kan dit op grond van de stukken evenmin worden uitgesloten, te minder nu - zoals hierna zal blijken - [slachtoffer 1] , mogelijk nog een paar uur heeft geleefd na het ontstaan van de schade aan zijn hart en er zeer weinig urine in zijn blaas aanwezig was na zijn overlijden. Het gegeven dat succinylcholine niet in de urine van [slachtoffer 1] is aangetoond dwingt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat geen succinylcholine aan [slachtoffer 1] is toegediend.
Ad b. Küpper & Bajanowski stellen in hun rapport van 8 augustus 2017 dat de aanwezigheid van succinylmonocholine in het lichaam van een pas overleden persoon in beginsel bewijst dat de overleden - persoon is blootgesteld aan succinylcholine. Volgens Küpper & Bajanowski kan bij sterk postmortaal (door het rottingsproces) veranderde lichamen en bij lang opgeslagen bloed/en weefselmonsters succinylmonocholine kunstmatig ontstaan door de werking van bacteriën. In het onderzoek van Küpper et al. uit 2011 werd succinylmonocholine in nier- en leverweefsel aangetroffen dat twee jaar was opgeslagen en in sterk postmortaal veranderd materiaal van overleden personen die niet waren blootgesteld aan succinylcholine. Er werd in de studie geen succinylmonocholine in glasvocht aangetoond of in lichaamsweefsel van personen waarbij binnen twee dagen obductie werd verricht, aldus Van der Hulst in zijn rapport van 11 maart 2014.
Het hof acht tegen deze achtergrond bezien de stelling van de verdediging dat de aangetoonde succinylmonocholine in het lichaam van [slachtoffer 1] postmortaal is ontstaan in plaats van door blootstelling aan succinylcholine, mede in het licht van wat overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, niet aannemelijk. Het hof gaat aan die stelling voorbij.
Deelconclusie
Het hof is op grond van wat hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [slachtoffer 1] in de nacht van 12 op 13 november 2013 heeft geïnjecteerd met succinylcholine.
Door de verdediging is aangevoerd dat uit DNA-onderzoek is gebleken dat er DNA-materiaal van een derde, onbekend gebleven persoon op één van de injectiespuiten is aangetroffen, en dat deze persoon en niet de verdachte mogelijk [slachtoffer 1] heeft geïnjecteerd met succinylcholine. Het hof stelt die stelling als onaannemelijk terzijde nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat in het tijdvak waarin [slachtoffer 1] is overleden alleen de verdachte en [slachtoffer 1] in de woning aanwezig waren.
De verdediging heeft voorts gesuggereerd dat [slachtoffer 1] zichzelf geïnjecteerd heeft met succinylcholine, dan wel succinylcholine oraal heeft ingenomen. Voor deze stellingen zijn in het dossier geen concrete aanknopingspunten te vinden. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
6.2.3.4. Is [slachtoffer 1] overleden aan de effecten van het middel succinylcholine?
De deskundigen over de doodsoorzaak
Op het lichaam van [slachtoffer 1] is op 15 november 2013 sectie verricht door de arts en forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe. In haar voorlopig sectierapport van dezelfde datum stelt zij dat bij sectie, in het hart aanwijzingen werden gevonden voor recent doorgemaakt zuurstofgebrek waardoor recente hartspierschade (minimaal 2-3 uren voor het overlijden) was ontstaan. Zij komt tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer 1] goed kan worden verklaard door functiestoornissen van vitale organen, waaronder het hart en de hersenen, op basis van doorgemaakt zuurstofgebrek.
Toxicoloog Van der Hulst schrijft in zijn rapport van 11 maart 2014 dat de aanwezigheid van succinylmonocholine in het lichaamsmateriaal (het hof begrijpt: hetgeen de blootstelling van [slachtoffer 1] aan succinylcholine bewijst), bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak, het overlijden kan verklaren.
In haar definitieve sectierapport van 20 juni 2014 heeft Soerdjbalie-Maikoe - na kennis te hebben genomen van de bevindingen van toxicoloog Van der Hulst - geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer 1] goed kan worden verklaard door functiestoornissen van vitale organen, waaronder het hart en de hersenen, ontstaan door de hartspierschade, welke goed kan worden verklaard door de effecten van de stof succinylcholine.
Van der Hulst stelt in zijn aanvullend rapport van 20 juni 2014 dat na toediening van succinylcholine in een niet toereikende dosering om een fataal aflopende ademhalingsstilstand te veroorzaken, de effecten kunnen variëren van: geen effect, een verminderde spierkracht, spiertrekkingen tot een spierverslapping met of zonder een periode van apneu (ademhalingsstilstand). Gezien de korte werkingsduur is het mogelijk dat na een enkelvoudige toediening een periode van apneu optreedt, waarna de ademhaling weer spontaan op gang komt, aldus de deskundige.
In haar rapport van 20 juni 2014 schrijft Soerdjbalie-Maikoe dat de aangetoonde hartspierschade (van minimaal 2 uren oud) hiermee goed kan worden verklaard. Een andere oorzaak daarvoor is volgens haar bij sectie niet gebleken. Ook arts en patholoog dr. J F.R.W. van de Goot heeft in zijn rapport van 9 november 2015 bij revisie van de gerechtelijke sectie geconcludeerd dat het intreden van de dood is te relateren aan acuut ontstaan hartspierweefselversterf in een niet ziekelijk voorbelast hart. De gedachte dat het middel succinylcholine hier een oorzakelijke rol speelt acht hij reëel.
De verdediging heeft onder verwijzing naar de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer 1] (kortademigheidsklachten, benauwdheid en astma) gewezen op een mogelijke andere oorzaak voor het doorgemaakte zuurstofgebrek. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. De medische gegevens van [slachtoffer 1] zijn aan de deskundige Soerdjbalie-Maikoe voorgelegd en door haar beoordeeld. Deze gegevens gaven haar geen aanleiding haar conclusies met betrekking tot de doodsoorzaak te herzien. In haar aanvullend rapport van 23 juni 2015 schrijft zij hieromtrent:
‘De klachten van [slachtoffer 1] zouden kunnen duiden op milde astmatische klachten. Zij waren zodanig van aard dat de ventilatie/zuurstofvoorziening van het bloed niet in het gedrang was waardoor noodzaak tot verdere onderzoek en interventies op medisch vlak niet nodig was. Ze zijn vanuit dat oogpunt, ook al zijn zij kort voor het intreden van de dood aan de orde geweest, niet van belang geweest voor het intreden van de dood of een bijdrage daaraan. Er was bij sectie ook geen sprake van veranderingen passend bij een toestand van ernstige vorm van astma die tot de dood zou kunnen hebben geleid. Bij status astmaticus is er sprake van uitgezette longen (hyperexpansie) in de borstkas. In casu waren de longen niet uitgezet in de borstkas (de afstand tussen de longranden was juist groot (5cm); geen over elkaar gelegen longranden zoals bij hyperexpansie wordt gezien). De informatie in het door u aangeleverd medisch document heeft geen gevolgen voor mijn bevindingen ten aanzien van de doodsoorzaak’.
Ook de deskundige cardiopatholoog Van Suylen acht het onwaarschijnlijk dat de hartspierschade veroorzaakt is door een probleem met de longen. Bij de rechter-commissaris op 22 juni 2015 zegt hij hierover het volgende:
‘Als je onder de microscoop geen schade aan de longen ziet, is het scenario van zuurstoftekort door long disfunctioneren onwaarschijnlijk (...) Ik lees hier dat er dus stuwing en oedeem in de longen is geconstateerd door het NFI. Dat is goed te verklaren door het disfunctioneren van de linkerkamer van het hart, die enige tijd moet hebben bestaan. Dit levert steun voor mijn hypothese dat het overlijden niet direct is ingetreden, maar dat er een bepaalde tijd van disfunctioneren van de linkerkamer van het hart overheen moet zijn gegaan, bijvoorbeeld door zuurstoftekort van de hartspier. (...) Oedeem en stuwing zijn echt iets bij hartfalen.’
De deskundige Van de Goot onderschrijft de bevindingen van Soerdjbalie-Maikoe en Van Suylen in zijn rapport van 9 november 2015:
‘Bij specifiek longpathologisch onderzoek werden min of meer normale longen gezien. De beschreven afwijkingen zijn verwikkeling van de hartspierschade en geen veroorzaker daarvan.’
Deelconclusie
Het hof is op grond van de deskundigenrapporten, in onderling verband en samenhang bezien met de overige gehanteerde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 1] ten gevolge van een toegediende injectie met daarin succinylcholine is overleden. Een andere doodsoorzaak is niet aannemelijk geworden.
6.2.3.5. Conclusie
Het hof komt op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat ten aanzien van de verdachte bewezen is dat hij [slachtoffer 1] opzettelijk om het leven heeft gebracht door hem een of meer injecties succinylcholine toe te dienen.
6.3. Had de verdachte een motief voor de dood van [slachtoffer 1] ?