Conclusie
Bevindingen schuttingdeur
Bevindingen voorgeleidingen verdachten
Verweer
tweedemiddel klaagt dat het hof ten onrechte het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, althans dit oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, terwijl de tuin gelet op de bewezenverklaring en de overwegingen van het hof niet de plaats van het misdrijf is.
NJ2010/122, een Antilliaanse strafzaak. Daarin had de verdachte zich de toegang tot het erf van de rechthebbende verschaft door over ‘een kennelijk tot afsluiting dienende omheining van cactussen ter hoogte van 1 meter en 25 centimeter te springen’. Volgens Uw Raad getuigde ’s hofs oordeel dat de verdachte zich aldus de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van inklimming niet van een verkeerde rechtsopvatting. In dat arrest was evenwel sprake van diefstal op dat erf, van onder meer een Bonsai miniatuur plant en een rode cirkelzaag uit het berghok. De verdachte had zich door de inklimming de toegang tot die plaats verschaft.
NJ1999/636 was wel sprake van een samenstel van hindernissen, en was de diefstal halverwege die hindernissen in een poging blijven steken. Bewezenverklaard was een poging tot diefstal in vereniging met braak en inklimming. Blijkens de bewijsmiddelen had het hof vastgesteld dat de verdachte bij het betreffende pand via de regenpijp naar boven was geklommen, een getuige had verklaard dat de verdachte op het dak met een schroevendraaier een raam probeerde te forceren en vervolgens weer van het dak afklom. In cassatie werd geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte reeds was begonnen met de inklimming nu uit de verklaring van de getuige niet volgde dat de verdachte het raam daadwerkelijk had geopend en via dat raam het pand had betreden. Uw Raad gaf aan dat in een situatie als de onderhavige ook sprake kan zijn van een poging ‘als het ingezette middel niet ten einde is gebruikt’. In casu was volgens Uw Raad de inklimming ‘als middel (…) ingezet maar niet teneinde gevoerd’, omdat de verdachte niet daadwerkelijk het pand had betreden. Niet geheel duidelijk is of Uw Raad met die passage het oog heeft op het klimmen via de regenpijp, het beoogde inklimmen via een geforceerd raam, of beide. Van het klimmen via de regenpijp kan worden gezegd dat het ten einde is gevoerd, van het inklimmen via het raam dat het (nog) niet is ingezet. Mij komt het aannemelijk voor dat Uw Raad het geheel van (in)klimmen (en braak) in samenhang heeft bezien, en duidelijk heeft willen maken dat de omstandigheid dat daardoor nog niet de toegang tot het pand is verschaft er niet aan in de weg staat poging tot diefstal in vereniging met braak en inklimming aan te nemen.
eerstemiddel klaagt dat het hof ten onrechte het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, althans dit oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel ‘ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf’, althans dat dit bestanddeel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
NJ2012/517 m.nt. Keijzer. Daarin was de verdachte onder meer veroordeeld wegens een poging tot moord. Bewezenverklaard was dat hij voorzien van pistolen en munitie naar het Stadhuis in Almelo was gegaan, daar één of meer van die pistolen had doorgeladen, tegen medewerkers op dat stadhuis had geroepen dat hij de wethouder wilde spreken en nadat hij deze niet had gevonden een aantal medewerkers had gegijzeld en hen meermalen had gezegd dat die wethouder moest komen. De verdachte heeft geen schot gelost op de wethouder en deze zelfs niet in het zicht gehad.
derdemiddel klaagt dat het hof ten onrechte het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, althans dit oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate heeft doen steunen op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van een persoon wiens identiteit niet is gebleken en de bewezenverklaring niet in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal. Uit de toelichting blijkt dat de stellers van het middel daarmee doelen op de bewijsmiddelen 2 en 3.
vierdemiddel klaagt dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is aangezien het hof schriftelijke bescheiden van een persoon wiens identiteit niet is gebleken voor het bewijs heeft gebezigd terwijl het arrest niet in het bijzonder reden geeft van het gebruik van deze verklaringen.