ECLI:NL:HR:2015:1769

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
14/01195
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot verkrijging van een vuurwapen en verzuim in het bepalen van vervangende hechtenis

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het pogen een vuurwapen te verkrijgen. De verdachte had op 17 januari 2013 telefonisch contact opgenomen met een verkoper van een vuurwapen, naar aanleiding van een advertentie op een verkoopwebsite. Tijdens dit gesprek gaf de verdachte aan het wapen daadwerkelijk te willen kopen, maar de transactie werd niet voltooid omdat de verdachte geen wapenvergunning had. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, ondanks het feit dat de verdachte zich terugtrok toen bleek dat hij geen vergunning had. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het verkrijgen van het wapen, wat voldeed aan de criteria voor een poging tot het delict van het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Daarnaast werd in de uitspraak geconstateerd dat het Hof verzuimd had de duur van de vervangende hechtenis vast te stellen bij het opleggen van de taakstraf. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover het de vervangende hechtenis betrof en bepaalde zelf dat deze twintig dagen moest bedragen. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.

Uitspraak

30 juni 2015
Strafkamer
nr. S 14/01195
CB/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 februari 2014, nummer 21/007849-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissing over feit 2 en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat er wat betreft feit 2 een begin van uitvoering was van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 januari 2013 te Zeist, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie III (een vuurwapen: S&W 5906) voorhanden te krijgen,
- heeft gereageerd op een advertentie waarin een vuurwapen te koop werd aangeboden en
- tegen een adverteerder heeft gezegd dat hij een vuurwapen wilde kopen en
- met die adverteerder een (mondelinge) overeenkomst heeft gesloten om voor € 350,- een wapen (een vuurwapen: S&W 5906) te kopen, althans tegen die adverteerder, althans persoon, - doelend op een wapen (een vuurwapen: S&W 5906) - heeft gezegd: "Prima ik wil hem kopen",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0920 2013013769-14 (als bijlage pg 21- 22 van proces-verbaalnummer PL0920 2013013769) gesloten en getekend op 23 januari 2013 door [verbalisant], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene], zakelijk weergegeven:
Op 16 januari 2013 heb ik één van mijn wapens, een 9 mm. S&W 5906, te koop aangeboden op de daarvoor geschikte site www.wapenadvertenties.nl. Op 17 januari 2013 bemerkte ik dat ik een gemiste oproep op mijn telefoon had. Ik heb dat telefoonnummer, een 030-nummer uit de omgeving Utrecht, teruggebeld, want het kon een reactie zijn op mijn advertentie. Ik kreeg een man aan de lijn. De man zei dat hij mijn wapen wilde kopen. Ik vertelde de man dat hij het wapen plus holster kon kopen voor 350 euro. De man vroeg mij nog wat voor kogels bij het wapen hoorde en of hij die ook van mij kon kopen. Ik vertelde dat hij 9 mm munitie nodig had en dat ik nog geschikte 9 mm patronen had. De man zei letterlijk: "Prima, ik wil hem kopen". Aan het eind van ons gesprek heb ik gezegd dat hij zijn identiteitspapieren en zijn wapenvergunning, zijn verlof, mee moest nemen. Toen ik van die man hoorde dat hij geen verlofhouder was, heb ik het gesprek afgebroken.
Mijn vriendin heeft via Google en het telefoonnummer van de man nog naar bijzonderheden over de man gezocht. Het bleek een [verdachte] uit Zeist te zijn.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, meervoudige kamer voor strafzaken, op 3 februari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb gebeld met [betrokkene] over een wapen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0920 2013013769-18 (als bijlage pg 4-7 van proces-verbaalnummer PL0920 2013013769) gesloten en op 1 februari 2013, door [verbalisant] voornoemd, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De Smith & Wesson, type 5906, kaliber 9 mm, is een pistool als bedoeld onder artikel 2 cat. III lid 1 Wet Wapens en Munitie."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, nu er geen sprake is van een begin van uitvoering en dus geen poging. Verdachte heeft zich alleen willen laten informeren over de mogelijkheden van het kopen van een vuurwapen. Toen bleek dat hij daar een vergunning voor nodig had, heeft hij zich als koper vrijwillig teruggetrokken. Verdachte had geen opzet op het voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen; zijn contact met de verkoper moet als een hulpkreet worden aangemerkt.
Het hof verwerpt de verweren. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is die van een op het verkrijgen van een vuurwapen gericht contact met de verkoper. Verdachte heeft deze verkoper gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. Tijdens dat gesprek heeft verdachte ook aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen. Daarmee heeft verdachte geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen/hebben van het vuurwapen zou leiden. Dat dit voorhanden krijgen/hebben niet is gerealiseerd is het gevolg van het feit dat de verkoper niet bereid was het wapen en de munitie te leveren zonder dat verdachte een verlof voor het bezit van een vuurwapen had. In een dergelijke situatie is met betrekking tot het ten laste gelegde delict sprake van een begin van uitvoering en is niet gebleken dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
3.2.4.
Art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie luidt:
"Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben".
3.3.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte naar aanleiding van een op internet geplaatste advertentie waarin een vuurwapen te koop werd aangeboden telefonisch contact heeft gezocht met de verkoper, [betrokkene]. Hij heeft deze verkoper daarbij gerichte vragen gesteld over het aangeboden vuurwapen en de bijbehorende munitie. Tijdens dat gesprek heeft hij aangegeven het wapen daadwerkelijk te willen kopen en daarmee "geprobeerd een overeenkomst te sluiten die tot het door hem voorhanden krijgen van het vuurwapen zou leiden". De verkoper was echter niet bereid het vuurwapen te leveren toen hem bleek dat de verdachte geen verlof voor het bezit van een vuurwapen had.
Gelet op deze vaststellingen geeft het kennelijk oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het delict dat bestaat in het voorhanden hebben van een vuurwapen en dat die gedragingen dus moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf van art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het, de gevoerde verweren in aanmerking genomen, evenmin onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd de duur van de vervangende hechtenis te bepalen.
4.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis."
4.3.
In aanmerking genomen dat ingevolge art. 22d Sr de rechter bij het opleggen van een taakstraf de duur van de vervangende hechtenis dient vast te stellen, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 22d Sr;
beveelt dat de vervangende hechtenis twintig dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 juni 2015.