ECLI:NL:HR:2016:575

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
14/05823
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafbare poging tot invoer van hasjiesj en het begin van uitvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van een strafbare poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj. De feiten van de zaak betroffen de voorbereiding en uitvoering van het transport van hasjiesj vanuit Marokko naar Nederland. De verdachte had samen met anderen een speciaal geprepareerde auto aangeschaft en was naar Marokko vertrokken met de intentie om hasjiesj op te halen. Het Hof had geoordeeld dat er sprake was van een begin van uitvoering op het moment dat de verdachte met de auto naar Marokko vertrok. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet begrijpelijk was, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte en haar mededaders voldoende gericht waren op de voltooiing van de invoer van hasjiesj in Nederland. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

5 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/05823
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 november 2014, nummer 20/002822-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van een begin van uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1.1 bewezenverklaard dat zij:
"in de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Tanger tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en haar mededaders
- een voertuig (Seat Toledo gekentekend [AA-00-BB]) gekocht en op naam gesteld en
- voornoemd voertuig laten voorzien van een dubbele bodem en
- zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren en
- door een of meer mededaders zijnde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegeven aanwijzingen opgevolgd en
- voornoemd voertuig in ontvangst genomen van [betrokkene 1] en
- voornoemd voertuig naar Marokko gereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Evenals de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak vast staat dat de verdachte en haar partner, [betrokkene 3], en een ander stel zich met auto's van hetzelfde type naar Marokko hebben begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj naar Nederland te smokkelen. Met dat doel waren beide auto's van een verborgen ruimte voorzien. Op een gegeven moment is het andere stel vanuit Marokko naar Nederland vertrokken. Kort nadat dit stel in Nederland was gearriveerd bleek dat zij inderdaad hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland hadden gebracht. Een aantal personen werd daarop door de politie aangehouden. Toen de verdachte dit hoorde vermoedde zij naar eigen zeggen direct dat het ging om het stel dat reeds met de andere auto vanuit Marokko naar Nederland was gereisd. De verdachte besloot daarop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland.
Naar het oordeel van het hof waren de even weergegeven gedragingen van meerdere betrokken personen, onder wie de verdachte, ontegenzeggelijk gericht op het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland. Er was dan ook reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Deze gedraging was naar haar uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj."
2.3.
Het Hof heeft blijkens zijn, hiervoor in 2.2.2 weergegeven, overwegingen het oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbare poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj bij uitstek erop gebaseerd dat het begin van uitvoering is gesitueerd "op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok". Dat oordeel is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in Nederland van hasjiesj.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1.1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 april 2016.