ECLI:NL:HR:2015:510

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
14/00269
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal en bewijs van diefstal in vereniging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verkregen door middel van braak en inklimming. De feiten betroffen een diefstal op 7 september 2012 in een psychologenpraktijk te Leeuwarden, waar twee laptops werden weggenomen. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, waarbij het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident werd geacht, gezien de omstandigheden van de zaak en de opgelegde straf. De schriftuur van de verdachte bevatte echter niet de vereiste toelichting over het belang bij het cassatieberoep, zoals eerder vereist in de rechtspraak. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uitspraak

3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/00269
CB/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 18 december 2013, nummer 21/005328-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat de diefstal door twee of meer verenigde personen is gepleegd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 7 september 2012, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand, gelegen aan de [a-straat], aldaar heeft weggenomen twee laptops, toebehorende aan Psychologenpraktijk [A] / [betrokkene 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en inklimming."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de door het Hof gebezigde bewijsoverwegingen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming."
2.2.4.
Het Hof heeft de verdachte ter zake hiervan veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Verdachte heeft zich op 7 september 2012 samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met braak in een psychologenpraktijk. Daarbij zijn twee laptops weggenomen. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen schade veroorzaakt en blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van een ander."
2.3.
Art. 311 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
(...)
4° diefstal door twee of meer verenigde personen;
5° diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
(...)"
2.4.
Behalve dat de diefstal is begaan door twee of meer verenigde personen in de zin van art. 311, eerste lid onder 4°, Sr is in de onderhavige zaak ook bewezenverklaard dat de diefstal door de verdachte is gepleegd onder een van de strafverzwarende omstandigheden als genoemd in voormelde bepaling onder 5°. In het licht daarvan en gelet op de wettelijke strafmaxima en in aanmerking genomen voorts de door het Hof opgelegde straf en de motivering daarvan, is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op een nieuwe behandeling.
2.5.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 maart 2015.