Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 mei 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. De verdachte is in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak, zoals omschreven in artikel 310 jo. 311 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, B.P.M. Canoy, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om de uitspraak van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof bevestigt en het beroep verwerpt.
De beslissing is genomen op 5 maart 2019 en het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.