ECLI:NL:HR:2010:BK6351

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01282 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot erf door inklimming in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Bon Futuro' op Curaçao, was veroordeeld voor diefstal waarbij hij zich toegang had verschaft tot het erf van de rechthebbende door over een omheining van cactussen te springen. De Hoge Raad beoordeelde of het Hof terecht had vastgesteld dat er sprake was van inklimming in de zin van artikel 324 SrNA. De verdachte had op 17 februari 2006 een kapmes, een Bonsai plant, twee zagen, een gereedschapskist en twee zwaarden weggenomen van het erf van de benadeelde partij, zonder toestemming. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen terecht had geoordeeld dat de verdachte zich de toegang tot het erf had verschaft door middel van inklimming. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot cassatie.

Uitspraak

16 februari 2010
Strafkamer
nr. 09/01282 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 26 februari 2009, nummer H 231/06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, heeft bewezenverklaard dat ten aanzien van feit 4 sprake is van inklimming.
2.2. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 februari 2006 op het eiland Curaçao met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op een bij een woning behorend erf, gelegen te [a-straat 1], alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende, te weten [benadeelde partij], bevond, heeft weggenomen:
* een kapmes en een Bonsai plant en twee zagen en een gereedschapskist en twee zwaarden, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij]:
"Op 18 februari 2006 heb ik gemerkt dat ik een Bonsai miniatuur plant mis. Uit mijn berghok mis ik een nieuwe rode cirkelzaag in zijn verpakking en een kleine zwarte elektrische kettingzaag. Het kan zijn dat ik meer goederen mis. Aan niemand heb ik toestemming gegeven om mijn erf te betreden en mijn goederen weg te nemen. Het recht daartoe had niemand."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 17 februari 2006 in de tuin bij de woning van [a-straat 1] gekomen door over de omheining van cactussen te springen. Op het erf zag ik een plant staan en die heb ik meegenomen. Uit het schuurtje heb ik een kapmes, twee zagen, een gereedschapskist en twee zwaarden meegenomen. Ik was me ervan bewust dat ik deze goederen tegen de wil van [benadeelde partij], die ik ken, wegnam."
c. De eigen waarneming het Hof ter terechtzitting, voor zover inhoudende dat de verdachte met zijn handen aanduidt dat de hoogte van de omheining van cactussen ongeveer 1 meter en 25 centimeter is.
2.4.1. Hetgeen onder 4 is tenlastegelegd en bewezenverklaard is toegesneden op art. 324a in verbinding met art. 324 SrNA. Deze bepalingen luiden, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als volgt:
- art. 324 SrNA:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft:
(...)
5°. diefstal waarbij de schuldige zich den toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valsche sleutels, van een valsche order of een valsch kostuum."
- art. 324a SrNA:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren wordt gestraft diefstal in een woning of op een bij een woning behorend erf, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
2. Indien de in het eerste lid omschreven diefstal vergezeld gaat van een der in artikel 324, onderdelen 4 en 5, vermelde omstandigheden, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zestien jaren opgelegd."
2.4.2. Art. 93 SrNA luidt:
"Onder inklimming wordt begrepen ondergraving, alsmede het overschrijden van sloten of grachten tot afsluiting dienende."
2.5. In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot het erf van de rechthebbende heeft verschaft door over een kennelijk tot afsluiting dienende omheining van cactussen ter hoogte van 1 meter en 25 centimeter te springen, getuigt zijn oordeel dat de verdachte zich aldus de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming in de zin van art. 324 SrNA niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 februari 2010.