AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens verzuim om memorie van grieven te nemen en herstelmogelijkheden
In deze zaak gaat het om de vraag of het gerechtshof Amsterdam, na het verstrijken van de termijn voor herstel van het verzuim om van grieven te dienen, akte niet-dienen van grieven mocht verlenen op basis van het pilotreglement dat tussen 1 januari 2013 en 1 september 2016 bij dit hof gold. De eiser heeft de Gemeente Haarlem gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland en vorderde een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, met schadevergoeding als gevolg. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, waarna de eiser in hoger beroep ging. De termijn voor het nemen van een memorie van grieven is meerdere keren verlengd, maar uiteindelijk heeft de eiser geen grieven ingediend. Het hof heeft de eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet dienen van grieven. De eiser heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat het hof ten onrechte het verval van het recht om van grieven te dienen heeft verleend zonder de belangen af te wegen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof en de rolraadsheer de goede procesorde in acht hebben genomen en dat de beslissing om niet-ontvankelijk te verklaren terecht is genomen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Voetnoten
1.Pilot gerechtshof Amsterdam, Aanpassing van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.
2.Gelet op de in cassatie voorliggende vraag laat ik vermelding van de feiten achterwege. Zie daarvoor de rov. 2.1-2.11 van het eindvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2016. Het procesverloop is gedeeltelijk opgenomen. Zie voor het volledige procesverloop in eerste aanleg het tussenvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2015, rov. 1.1-1.2 en het eindvonnis van 20 januari 2016, rov. 1.1
3.Zie hierna onder 2.1.
4.De cassatiedagvaarding is op 14 september 2016 uitgebracht.
5.Daarin wijzigt hij, vanwege een cessie, de tweede volzin van het petitum in de cassatiedagvaarding in: “Met veroordeling van verweerder tot betaling aan de cassatieadvocaat van [eiser], zonder enig recht op verrekening, van de proceskosten van de procedure in cassatie.”
6.De gefourneerde procesdossiers stemmen niet geheel overeen. Het A-dossier bevat een uitdraai uit het digitale roljournaal van juli 2016 (productie 8), dat in het B-dossier ontbreekt.
7.S.t. van de Gemeente onder 11.
8.Zie HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1075, RvdW 2015/565 en JIN 2015/133 m.nt. N. de Boer; HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2464, RvdW 2015/941 en JBPR 2016/4 m.nt. H.W. Wiersma; HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:376, RvdW 2016/367 en ECLI:NL:HR:2016:359, RvdW 2016/370 en JBPR 2016/23 m.nt. H.W. Wiersma; HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1459, RvdW 2016/823 en vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210 met betrekking tot het pilotreglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. 9.Zie HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1075, RvdW 2015/565 en JIN 2015/133 m.nt. N. de Boer, rov. 3.6 en onder 2.13 en 2.15 van mijn aan dit arrest voorafgaande conclusie. 10.HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:606, NJ 2016/266 en JIN 2016/88 m.nt. M.C. van Rijswijk en R.P. van den Broek. De annotatoren merken (onder 6) op dat de Hoge Raad appellanten (en m.n. ook hun raadslieden) wil beschermen tegen “het ten onrechte niet doorhebben dat een pilotreglement niet van toepassing is” (kennelijk is bedoeld: “dat een pilotreglement van toepassing is”). 11.In de cassatiedagvaarding wordt verwezen naar het arrest van deze datum dat betrekking heeft op het pilotreglement van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (ECLI:NL:HR:2015:1065, NJ 2015/210). 12.In de cassatiedagvaarding wordt abusievelijk van vier maanden gesproken.
13.Vgl. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202, rov. 3.3. Zie voorts Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/208. 14.Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/177 en Ras/Hammerstein 2017, nr. 57 onder verwijzing naar HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, NJ 2004/569 m.nt. HJS. Zie ook: Snijders/Wendels 2009, nr. 234. In gelijke zin mijn conclusie (onder 2.4) vóór HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:284, RvdW 2017/265. 16.Met verder dit verschil dat het hof in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 4 maart 2016 ten onrechte heeft nagelaten een termijn van veertien dagen te geven om het verzuim te herstellen en dat, nadat het hof akte niet-dienen had verleend, appellante nog (tweemaal) heeft verzocht om alsnog uitstel te verlenen voor het nemen van een memorie van grieven. Met de afhandeling van deze uitstelverzoeken was, gelet op het procesverloop zoals dat is geschetst in rov. 3.2.2 van het arrest, evenwel ten hoogste twee dagen gemoeid.
17.In de hiervoor aangehaalde zaak die heeft geleid tot het arrest van 4 maart 2016 besloeg de periode tussen het verlenen van akte niet-dienen en het eindarrest van het hof vier weken.
18.De vierde versie (januari 2014,
19.Vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 en JIN 2014/194 m.nt. N. de Boer en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418 en JIN 2014/195 m.nt. N. de Boer, onder verwijzing naar HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491 (betreffende griffierechten); HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 m.nt. W.D.H. Asser en HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202.