ECLI:NL:HR:2016:376

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/06308
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van het pilotreglement in hoger beroep en de gevolgen van niet-dienen zonder waarschuwing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een hoger beroep dat door [eiseres] was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] over de ontbinding van een maatschap en de verdeling van de gemeenschap. De rechtbank had eerder de maatschapsovereenkomst ontbonden en de verdeling vastgesteld.

Na het instellen van hoger beroep door [eiseres] ontstonden er problemen met de procesvoering, waaronder het niet tijdig indienen van de memorie van grieven. Het hof had [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep wegens het ontbreken van grieven, wat leidde tot de cassatieprocedure. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het pilotreglement, dat aangescherpte procesregels bevatte, in strijd met de goede procesorde had toegepast.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en de rolbeslissingen, en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en de noodzaak voor rechters om rekening te houden met de belangen van partijen, vooral in het kader van nieuwe procesreglementen.

Uitspraak

4 maart 2016
Eerste Kamer
14/06308
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C 14/143086/HA ZA 13-16 van de rechtbank Noord-Holland van 27 maart 2013, 2 oktober 2013 en 26 maart 2014;
b. de rolbeslissingen in de zaak 200.149.173/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 juli 2014 en 1 augustus 2014 en het arrest in die zaak van 26 augustus 2014.
De rolbeslissingen en het arrest van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen voornoemde rolbeslissingen en arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2014 alsmede van de rolbeslissingen van 29 juli en 1 augustus 2014 en tot terugverwijzing naar dit hof.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres], [verweerster] en [betrokkene] zijn in 2010 een maatschap aangegaan. [betrokkene] is op 1 juli 2011 uit de maatschap getreden.
(ii) In de loop van december 2011 is tussen [eiseres] en [verweerster] wrijving ontstaan.
3.2.1
[eiseres] vordert in dit geding in conventie, kort gezegd, ontbinding van de maatschap en benoeming van een deskundige die bindend zal vaststellen welk bedrag tussen partijen moet worden verrekend. [verweerster] heeft in reconventie eveneens gevorderd, kort gezegd, dat de maatschap zal worden ontbonden, met vaststelling van de verdeling van de gemeenschap.
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 oktober 2013 de maatschapsovereenkomst per die datum ontbonden. Bij vonnis van 26 maart 2014 heeft de rechtbank, kort gezegd, de verdeling van de maatschap vastgesteld.
3.2.2
[eiseres] heeft op 22 april 2014 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 maart 2014. Op 9 mei 2014 heeft zij een herstelexploot doen uitbrengen. De zaak is aangebracht op de rol van 20 mei 2014. Op de rol van 27 mei 2014 is de zaak ambtshalve geroyeerd omdat [eiseres] geen gebruik had gemaakt van de geboden gelegenheid om op die datum de dagvaarding en het vonnis in eerste aanleg over te leggen. Nadat [eiseres] dit verzuim op de rol van 17 juni 2014 had hersteld, is de zaak weer op de rol gebracht en is een termijn van zes weken verleend voor memorie van grieven. Bij H5-formulier van 25 juli 2014 heeft [eiseres] verzocht om een uitstel van zes weken. [verweerster] heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna op de rol van 29 juli 2014 verval is verleend van het recht van [eiseres] op het nemen van een memorie van grieven. Bij faxbericht van 30 juli 2014 heeft [eiseres] het hof verzocht haar alsnog uitstel te verlenen en terug te komen van het verleende verval. Bij rolbeslissing van 1 augustus 2014 is het verleende verval gehandhaafd.
Bij arrest van 26 augustus 2014 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep wegens het ontbreken van grieven.
3.3
Ten tijde van het onderhavige hoger beroep gold bij het hof een pilotreglement met aangescherpte procesregels. Daarin zijn termijnen voor memories en uitstel opgenomen die afwijken van het landelijk procesreglement. Bedoeling van de pilot is om met kortere termijnen, minder uitstelmogelijkheden en ambtshalve handhaving van de termijnen de doorlooptijden van de civiele procedures in hoger beroep te verkorten.
3.4
Het middel klaagt in de kern onder meer dat het hof het pilotreglement in strijd met de goede procesorde heeft toegepast door na de termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven zonder vooraankondiging of verlening van een laatste termijn akte niet-dienen te verlenen. Volgens het middel had het hof moeten letten op de belangen van partijen.
De klacht slaagt op de gronden als weergegeven in rov. 3.8 van HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210.
3.5
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2014 alsmede de rolbeslissingen van dat hof van 29 juli 2014 en 1 augustus 2014;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 493,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
4 maart 2016.