In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.W. Scheltema, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat het hoger beroep van eiseres had verworpen. De zaak betrof een geschil over de gevolgen van een administratieve vergissing in het roljournaal, waarin onjuist was vermeld dat de zaak was aangehouden tot 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven. Eiseres had op 16 april 2013 geen memorie van grieven ingediend, wat leidde tot een akte niet-dienen. Het hof oordeelde dat eiseres haar recht op het nemen van de memorie van grieven had verloren, omdat zij niet tijdig had gereageerd op de aanzegging van de akte niet-dienen.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de advocaat van eiseres erop mocht vertrouwen dat de informatie in het roljournaal correct was, en dat het hof had moeten ingrijpen door eiseres tijdig te informeren over de administratieve fout. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van het roljournaal en het vertrouwen dat advocaten mogen hebben in de juistheid van de daarin opgenomen informatie. De Hoge Raad veroordeelde de verweersters in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiseres waren begroot op € 3.083,--.