ECLI:NL:HR:2017:284

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
16/00861
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van hoger beroep door niet-tijdige betaling griffierecht in Aruba

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een hoger beroep dat was vervallen wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De verzoeker, wonende in Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. Het hof had geoordeeld dat het hoger beroep was vervallen omdat het griffierecht niet voor de gestelde termijn was betaald. De verzoeker erkende de niet-tijdige betaling, maar voerde aan dat het hof de toepassing van de vervalregel had miskend door de zaak inhoudelijk te behandelen voordat het hoger beroep verviel.

De Hoge Raad oordeelde dat het verval van het hoger beroep van rechtswege plaatsvindt als de betaling van het griffierecht niet tijdig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad bevestigde dat het hof niet verplicht was om onmiddellijk na het verstrijken van de termijn het hoger beroep te vervallen te verklaren. Echter, de Hoge Raad oordeelde ook dat de eisen van een goede procesorde in dit geval meebrachten dat het hof de sanctie van verval buiten toepassing had moeten laten, omdat het hof de verzoeker de gelegenheid had gegeven om een pleitnota in te dienen, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht.

De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, waarbij de Hoge Raad de kosten aan de zijde van de verzoeker begrootte op € 393,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

17 februari 2017
Eerste Kamer
16/00861
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
1. ACQUA CONTRUCTION N.V.,
gevestigd in Aruba,
2. [verweerster 2],
wonende in Aruba,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Acqua c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak A.R. 3285 van 2009 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2010 en 10 november 2010;
b. het vonnis in de zaak GH 52228/12-H323/12 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 19 juni 2012;
c. de vonnissen in de zaak A.R. 3285 van 2009 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 oktober 2013 en 20 augustus 2014;
d. de vonnissen in de zaak 3285/09 ghis 72955 - H 132/15 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 september 2015 en 17 november 2015.
De vonnissen van het hof vermeld onder d. zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van het hof hiervoor vermeld in 1 onder d. heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Acqua c.s. heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 september 2015 en 17 november 2015 en tot terugwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
[verzoeker] is in hoger beroep gegaan van een tussen partijen gewezen vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Aruba. [verzoeker] heeft een memorie van grieven ingediend, en Acqua c.s. hebben een memorie van antwoord ingediend; tevens hebben partijen pleitnota’s ingediend. Nadien heeft het hof bij tussenvonnis [verzoeker] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op het voorlopig oordeel van het hof dat het hoger beroep op de voet van art. 270 lid 5 Rv Aruba (RvA) is vervallen op de grond dat het vastrecht (hierna: griffierecht) niet uiterlijk op 11 november 2014 is betaald, maar pas op 13 november 2014. [verzoeker] heeft bij akte gereageerd en de niet-tijdige betaling van het griffierecht erkend.
3.2
Bij eindvonnis heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep is vervallen.
3.3.1
Onderdeel 1.a klaagt dat het hof heeft miskend dat het bepaalde in art. 270 lid 5 RvA niet (meer) kan worden toegepast als het hof niet direct na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de grieven en de betaling van het griffierecht het hoger beroep vervallen heeft verklaard, en al een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Onderdeel 1.a is tevergeefs voorgesteld. Het verval van het hoger beroep op de voet van art. 270 lid 5 RvA vindt van rechtswege plaats als de betaling van het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Noch uit de toelichting op art. 270 lid 5 RvA, noch uit andere door het hof bekendgemaakte regelingen, volgt dat het hof ertoe is gehouden om onmiddellijk na het verstrijken van de betalingstermijn voor het griffierecht vast te stellen dat het hoger beroep is vervallen. Ook HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3630, NJ 2016/33 biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Die uitspraak gaat over de uitleg van art. 127a Rv, ingevolge welke bepaling – anders dan bij art. 270 lid 5 RvA het geval is – de rechter de zaak moet aanhouden zolang het griffierecht niet is voldaan en de termijn van betaling nog loopt, en in geval van niet-tijdige betaling, behoudens een geslaagd beroep op de hardheidsclausule, het ontslag van de instantie moet uitspreken.
3.4.1
Onderdeel 1.b klaagt dat het hof de eisen van een goede procesorde heeft miskend door partijen, hoewel het griffierecht niet tijdig was betaald, toch te laten voortprocederen en de zaak inhoudelijk te behandelen door pleidooien te gelasten, en pas na de pleidooien te oordelen dat het hoger beroep was vervallen.
3.4.2
De eisen van een goede procesorde kunnen in een concreet geval meebrengen dat het hof de sanctie van art. 270 lid 5 RvA buiten toepassing moet laten. Dat zal met name het geval zijn indien het hof, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht en het daaruit voortvloeiende verval van het hoger beroep, toch gelegenheid aan de desbetreffende procespartij heeft gegeven voor een verdere inhoudelijke proceshandeling, zoals het indienen van een processtuk of het houden van een pleidooi. In zodanig geval mag die procespartij in beginsel erop vertrouwen dat het hoger beroep aanhangig is en dat de door het hof toegelaten proceshandeling niet nodeloos zal blijken te zijn.
In het onderhavige geval brengen de eisen van een goede procesorde mee dat het hof de sanctie van art. 270 lid 5 RvA buiten toepassing had moeten laten, nu het hof, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht en het daaruit voortvloeiende verval van het hoger beroep, toch gelegenheid aan [verzoeker] heeft gegeven voor een verdere inhoudelijke proceshandeling, namelijk het indienen van een pleitnota. [verzoeker] mocht op grond daarvan erop vertrouwen dat het hoger beroep aanhangig was en dat de door het hof toegelaten proceshandeling niet nodeloos zou blijken te zijn. Onderdeel 1.b slaagt derhalve.
3.5
Nu Acqua c.s. de bestreden beslissing niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 15 september 2015 en 17 november 2015;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verzoeker] op € 393,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Acqua c.s. op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 februari 2017.