ECLI:NL:HR:2015:2464

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
14/02971
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het gerechtshof Amsterdam inzake arbeidsongeschiktheid en zorgplicht van de werkgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. [eiser] was in dienst bij [verweerster] als schoonmaker en stelde dat hij arbeidsongeschikt was geraakt door eczeem, veroorzaakt door langdurige blootstelling aan een schoonmaakmiddel. De kantonrechter had de vorderingen van [eiser] afgewezen, waarna hij hoger beroep instelde. Het hof verklaarde [eiser] echter niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wegens het ontbreken van grieven, wat leidde tot de cassatieprocedure.

De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof de procesregels, die waren aangescherpt in een pilotreglement, niet correct had toegepast. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en de rolbeslissing, en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte het belang van een goede procesorde en de afweging van belangen van partijen in het proces. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op € 944,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

4 september 2015
Eerste Kamer
14/02971
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.H. van Gelderen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 581123/CV EXPL 12-8871 van de kantonrechter te Noord-Holland van 18 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.138.769/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 februari 2014 alsmede van de rolbeslissing van 28 januari 2014 en terugwijzing naar dit hof.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is tot 19 juli 2008 bij [verweerster] in dienst geweest als schoonmaker op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
(ii) Met ingang van 17 januari 2008 is hij arbeidsongeschikt geworden in verband met eczeem aan zijn voeten.
3.2.1
[eiser] vordert in dit geding, kort gezegd, onder meer vergoeding van de schade die hij lijdt als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn werkzaamheden langdurig is blootgesteld aan water waarin een schoonmaakmiddel was opgelost. [eiser] stelt dat hij door zijn werk eczeem aan zijn voeten heeft gekregen, en dat hij daardoor arbeidsongeschikt is geworden. Volgens [eiser] heeft [verweerster] haar zorgplicht als werkgever geschonden.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
[eiser] heeft bij exploot van 17 oktober 2013 hoger beroep ingesteld. De zaak is aangebracht op de rol van 17 december 2013. Op de rol van 28 januari 2014 is verval verleend van het recht van [eiser] op het nemen van een memorie van grieven. [eiser] heeft het hof bij faxbericht van 10 februari 2014 verzocht alsnog een termijn te geven voor het nemen van een memorie van grieven. Het hof heeft dit verzoek bij rolbeslissing van 12 februari 2014 afgewezen.
Bij arrest van 25 februari 2014 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens het ontbreken van grieven.
3.3
Ten tijde van het onderhavige hoger beroep gold bij het hof een pilotreglement met aangescherpte procesregels. Daarin zijn termijnen voor memories en uitstel opgenomen die afwijken van het landelijk procesreglement. Bedoeling van de pilot is om met kortere termijnen, minder uitstelmogelijkheden en ambtshalve handhaving van de termijnen de doorlooptijden van de civiele procedures in hoger beroep sterk te verkorten (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1075, rov. 3.4.1).
3.4.1
Onderdeel 1 klaagt dat het pilotreglement geen recht is in de zin van art. 79 RO, althans dat het in strijd is met art. 35 lid 1 Rv voor zover het afwijkt van het landelijk procesreglement, nu die bepaling uitsluitend aan de landelijke rechtsprekende macht de bevoegdheid delegeert om een procesreglement op te stellen.
Het onderdeel faalt op de gronden als weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210, rov. 3.6.2.
3.4.2
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof het pilotreglement in strijd met een goede procesorde heeft toegepast door na de termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven zonder vooraankondiging of verlening van een laatste termijn akte niet-dienen te verlenen. Volgens de klacht had het hof moeten letten op de belangen van partijen.
De klacht slaagt op de gronden als weergegeven in rov. 3.8 van het hiervoor in 3.4.1 genoemde arrest.
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 februari 2014 alsmede de rolbeslissing van dat hof van 28 januari 2014;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 944,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is vastgesteld op 27 augustus 2015, gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
4 september 2015.