ECLI:NL:HR:2014:2798

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
13/04846
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskosten en uitstelverzoeken in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder] over een proceskostenveroordeling en de vraag of de advocaat van [eiser] recht had op uitstel voor het indienen van de memorie van grieven. De rechtbank had [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 79.466,45 aan [verweerder], waarna [eiser] in hoger beroep ging. Tijdens de procedure bij het hof werd [eiser] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen memorie van grieven had ingediend. Dit gebeurde ondanks het feit dat de advocaat van [eiser] uitstel had verzocht via een H5-formulier, wat volgens de advocaat niet correct was behandeld door het hof.

De Hoge Raad oordeelde dat de advocaat van [eiser] mocht vertrouwen op de informatie die door het hof was verstrekt in de formulieren, ondanks dat deze informatie niet overeenkwam met de geldende regels in het pilotreglement. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ten onrechte het bezwaar van [eiser] tegen de akte niet-dienen had verworpen en dat [eiser] ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de eerdere arresten en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatievoorziening door de rechtbanken aan advocaten en de gevolgen die onjuiste informatie kan hebben voor de procesgang. Tevens werd er afstand gedaan van een proceskostenveroordeling aan de zijde van [eiser] omdat [verweerder] niet in cassatie was verschenen en de beslissing niet had uitgelokt.

Uitspraak

26 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04846
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken 744525/2081-11 en 744158/346/2029-11 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2011 en 27 september 2012;
b. het arrest in de zaak HD 200.121.148/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juni 2013, verbeterd bij arrest van 10 september 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 16 april 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juni 2013, zoals verbeterd bij arrest van dit hof van 10 september 2013, en tot terugwijzing naar dit hof.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 79.466,45, te vermeerderen met rente en kosten.
(ii) [eiser] is daartegen in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak is op de rol van 5 februari 2013 aangebracht. Met ingang van 1 januari 2013 geldt bij dat hof in het kader van een pilot voor alle civiele dagvaardingsprocedures een procesreglement (hierna: het pilotreglement) dat gedeeltelijk afwijkt van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR).
(iii) Op de rol van 5 februari 2013 is aan [eiser] een termijn verleend van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven tot 19 maart 2013. Op de rol van 19 maart 2013 is vervolgens een uitstel van vier weken verleend tot 16 april 2013.
(iv) Op de rol van 16 april 2013 heeft [eiser] geen memorie van grieven genomen en is jegens hem ambtshalve akte niet-dienen verleend.
3.2
Het hof heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, op de grond dat hij tegen het beroepen vonnis geen grieven heeft aangevoerd.
3.3
Het middel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de advocaat van [eiser] door middel van een zogenoemd H5-formulier op 17 maart 2013 een uitstel heeft verzocht van zes weken vanaf 19 maart 2013, en op 15 april 2013 wederom door middel van een H5-formulier een uitstel heeft verzocht van vier weken vanaf 16 april 2013. Onder verwijzing naar brieven van de advocaat van [eiser] aan het hof van 1, 4 en 7 mei 2013 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de verleende akte niet-dienen, betoogt het middel dat [eiser] op goede gronden heeft gemeend tot het vragen van uitstel gerechtigd te zijn, nu ingevolge art. 1.8 van het pilotreglement voor zijn verzoek een H-formulier gebruikt moest worden en het door de advocaat gebruikte H5-formulier automatisch verwijst naar art. 2.11 LPR, waarin ruimere mogelijkheden voor uitstel zijn opgenomen dan in art. 2.11 pilotreglement. Indien de advocaat op 15 april 2013 dit H5-formulier niet had kunnen gebruiken, zou hij op grond van art. 2.12 pilotreglement uitstel wegens klemmende redenen hebben verzocht omdat [eiser] met spoed in het ziekenhuis was opgenomen wegens een levensbedreigende ziekte. Het hof heeft dan ook op de verzoeken van [eiser] tot uitstel, respectievelijk tot herziening van de verleende akte niet-dienen, niet naar behoren gerespondeerd, aldus de klacht.
3.4.1
[eiser] werd in de procedure bij het hof vertegenwoordigd door een advocaat. Uitgangspunt is dat de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis zonder meer geacht wordt op de hoogte te zijn van de in de desbetreffende procedure geldende termijnen en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding daarvan (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491).
In het onderhavige geval is evenwel sprake van een bijzondere situatie, waarin een uitzondering gerechtvaardigd is op de gevolgen die zijn verbonden aan overschrijding van een processuele termijn (vgl. HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465; HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202). In dit geval mocht de advocaat van [eiser] afgaan op (niet-correcte) informatie in formulieren die door het hof ter beschikking waren gesteld. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.4.2
Krachtens art. 2.11 pilotreglement is voor het nemen van (onder meer) de memorie van grieven slechts eenmaal een uitstel mogelijk, en wel van vier weken, terwijl krachtens art. 2.11 LPR een eerste uitstel van zes weken en een tweede uitstel van vier weken mogelijk is. Ingevolge art. 1.8 pilotreglement moet voor het vragen van uitstel een H-formulier gebruikt worden, welk formulier blijkens art. 1.2, onder o, pilotreglement beschikbaar is in het roljournaal van het hof. Het roljournaal is een voor advocaten door middel van het internet toegankelijke weergave van het op de rol verhandelde (art. 1.2, onder n, pilotreglement).
Weliswaar wordt in de considerans van het pilotreglement vermeld dat (onder meer) het H5-formulier voor een tweede uitstel niet meer kan worden gebruikt, maar dat heeft niet (tijdig) geleid tot een met de inhoud van het pilotreglement overeenstemmende aanpassing van de daartoe in het roljournaal van het hof beschikbaar gestelde formulieren. Op de in het roljournaal van het hof beschikbaar gestelde H5-formulieren die door de advocaat van [eiser] op 17 maart en 15 april 2013 zijn gebruikt, stond nog overeenkomstig de regeling in het LPR vermeld “Verzoek eerste uitstel (art. 2.11) Zes weken (gewone zaak)”, respectievelijk “Verzoek tweede uitstel (art. 2.11) Vier weken (gewone zaak)”. Hoewel deze vermeldingen in strijd zijn met art. 2.11 pilotreglement, mocht de advocaat van [eiser] op de juistheid daarvan afgaan, nu de desbetreffende formulieren in het roljournaal van het hof beschikbaar zijn gesteld voor gebruik door advocaten voor het doen van verzoeken tot uitstel als de onderhavige.
Het hof heeft derhalve ten onrechte het bezwaar van [eiser] tegen de op 16 april 2013 verleende akte niet-dienen verworpen en [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
3.5
De hiervoor in 3.3 weergegeven klacht is gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6
[eiser] heeft in de cassatiedagvaarding onherroepelijk en onvoorwaardelijk afstand gedaan van een proceskostenveroordeling te zijnen gunste. De Hoge Raad zal daarom, mede gelet op het feit dat [verweerder] de beslissing van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd en hij ook niet in cassatie is verschenen, een proceskostenveroordeling achterwege laten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van de rolraadsheer van 16 april 2013 en het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 4 juni 2013;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 september 2014.