De rechtbank Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 april 2014 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof hanteert als uitgangspunt voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de door het LOVS in 2012 vastgestelde oriëntatiepunten die van toepassing zijn op fraudezaken. Uit de bewezen verklaarde feiten volgt dat de verdachte voor bijna drie miljoen euro heeft witgewassen en valse facturen heeft opgesteld en voorhanden heeft gehad. Een gevangenisstraf van aanzienlijke duur is derhalve op zijn plaats, waarbij het hof voorts de volgende factoren betrekt.
De verdachte heeft een reeks van valse overeenkomsten en facturen opgesteld en geaccepteerd, en de daarmee samenhangende geldstromen beheerd. Hij heeft daarvoor een ruime vergoeding ontvangen. De omvang van dit voordeel is, bij gebrek aan een (volledig bewaard gebleven) deugdelijke administratie, moeilijk te becijferen. Het loopt uiteen van bijna € 1 miljoen die in de ontnemingsprocedure is gevorderd, tot (na diverse correcties) maximaal € 225.064 zoals bij pleidooi verdedigd. Uit het dossier blijkt echter wel dat de verdachte het afgesproken (wisselend) percentage waar mogelijk probeert te verhogen, en zijn inkomsten in ieder geval zelf goed bijhoudt.
Door mee te werken aan het witwassen (met het opstellen en accepteren van valse overeenkomsten en facturen) werd de werkelijke aard van de geldstromen verhuld en werd(en) de uiteindelijk gerechtigde(n) bewust buiten beeld gehouden. Het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van geschriften en daarop gestoelde betalingen, is daarbij in ernstige mate geschaad.
Anders dan de verdediging stelt had de verdachte daarin geen beperkte rol, maar juist een centrale, faciliterende rol. Opvallend is ook het kennelijke gemak waarmee de verdachte overging tot deze handelingen, terwijl hij zich zeer wel bewust was van de onjuistheid van de door hem opgestelde en gehanteerde stukken. De verdachte is ook niet op enig moment - uit eigen beweging - gestopt, maar heeft meegewerkt tot het moment van de landelijke invallen. Dat de verdachte niet wist (omdat de medeverdachte [medeverdachte 1] hem, zoals ook zijn medeverdachten, slechts beperkt informeerde), acht het hof daarbij niet van belang. Het hof acht immers bewezen dat de verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit enig misdrijf.
Bij het bepalen van de straf slaat het hof acht op de lange periode (medio 2000 tot eind 2007) waarin de verdachte heeft meegewerkt aan strafbare feiten.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dat wat resteert aan zijn vermogen ter beschikking heeft gesteld aan de benadeelde partijen, de Belastingdienst en het UWV (par. 335, pleitnoties). Ter terechtzitting van 16 februari 2014 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst die door de verdachte en de benadeelde partijen is gesloten. Het hof neemt daar notie van en merkt daarbij wel op dat de vordering van het UWV, naar blijkt uit het vonnis van de rechtbank Midden Nederland van 5 maart 2014 (met kenmerk ECLI:NL:RBMNE:2014:1004) voortkomt uit niet opgegeven werkzaamheden voor de medeverdachte [medeverdachte 1] in het kader van de door de verdachte genoten arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het hof onderkent dat de media-aandacht voor de verdachte bepaald belastend is geweest. Echter, deze aandacht is het direct gevolg van de aard en (ongekend) grote omvang van de gepleegde fraude waaraan de verdachte een belangrijke bijdrage heeft geleverd, over een lange periode: Alsdan ziet het hof geen aanleiding dit te verdisconteren in de op te leggen straf.”
(…)