Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
− voor zover voor de beoordeling van het middel van belang − het volgende overwogen:
3.Slotsom
4.Beslissing
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was betrokken bij witwassen en het opereren als betaaldienstverlener zonder vergunning. Het Hof had geoordeeld dat de geldbedragen die de verdachte en zijn mededaders hadden verworven, afkomstig waren uit misdrijf. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de Hoge Raad kunnen vermogensbestanddelen slechts als 'afkomstig uit enig misdrijf' worden aangemerkt indien zij afkomstig zijn van een misdrijf dat gepleegd is vóór het verwerven, voorhanden hebben of overdragen van die vermogensbestanddelen. De bewezenverklaring van het Hof had niet betrekking op de mogelijke opbrengst of verdiensten van het handelen zonder vergunning als betaaldienstverlener. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
De zaak betreft een beroep in cassatie van de verdachte, die door zijn advocaat, mr. B.C. Zwier, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal bij het Hof, F.W. Bleichrodt, had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte terecht waren voorgesteld, en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak zal nu opnieuw worden berecht door het Gerechtshof Amsterdam.