ECLI:NL:HR:2014:3046

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13/02041
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en hawala-bankieren: onjuiste rechtsopvatting over herkomst van geldbedragen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was betrokken bij witwassen en het opereren als betaaldienstverlener zonder vergunning. Het Hof had geoordeeld dat de geldbedragen die de verdachte en zijn mededaders hadden verworven, afkomstig waren uit misdrijf. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de Hoge Raad kunnen vermogensbestanddelen slechts als 'afkomstig uit enig misdrijf' worden aangemerkt indien zij afkomstig zijn van een misdrijf dat gepleegd is vóór het verwerven, voorhanden hebben of overdragen van die vermogensbestanddelen. De bewezenverklaring van het Hof had niet betrekking op de mogelijke opbrengst of verdiensten van het handelen zonder vergunning als betaaldienstverlener. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie van de verdachte, die door zijn advocaat, mr. B.C. Zwier, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal bij het Hof, F.W. Bleichrodt, had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte terecht waren voorgesteld, en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak zal nu opnieuw worden berecht door het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

28 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/02041
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2013, nummer 23/001347-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

De beroepen − die kennelijk niet zijn gericht tegen de vrijspraak van feit 2 − zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. B.C. Zwier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 3 bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 27 oktober 2010 tot en met
30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen (vanuit de wasserette [A], [a-straat 1] te Amsterdam) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 74.000,− euro op 27 oktober 2010;
- een geldbedrag van 119.850,− euro op 8 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer tweemaal 100.000,− euro op 10 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer 70.000,− euro en 90.000,− euro op 10 en/of 11 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer 100.000,− euro op 12 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer 100.000,− euro op 13 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer 112.500,− euro op 19 november 2010;
- een geldbedrag van ongeveer 130.000,− euro op 28 en/of 29 november 2010;
- een geldbedrag van 100.000 euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);
- een geldbedrag van 9.900,− euro en 5.000,− euro en 35.000,− euro en 45.000,− euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 7]);
- een geldbedrag van 20.000,− euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 6]);
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk − onmiddellijk of middellijk − afkomstig waren uit enig misdrijf;
3. hij in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, (al dan niet vanuit de wasserette [A], [a-straat 1] te Amsterdam) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- (gewoonte)witwassen van voorwerpen, te weten: het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen van geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig, terwijl hij, verdachte, van deze organisatie bestuurder was."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring
− voor zover voor de beoordeling van het middel van belang − het volgende overwogen:
"Van misdrijf afkomstig
Zoals reeds overwogen heeft de verdachte, tezamen met zijn medeverdachten, stelselmatig geldtransacties verricht, in die zin dat in samenspraak met personen in het buitenland die kunnen worden aangemerkt als ondergronds bankiers aldaar, door hen de onder 1 bewezen verklaarde geldbedragen in Nederland werden verstrekt aan derden, zonder dat deze derden jegens de verdachte en zijn medeverdachten tegenprestaties verrichtten in relatie tot deze bedragen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben naar 's hofs oordeel aldus opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend, hetgeen een misdrijf oplevert. De geldbedragen die de verdachte en zijn medeverdachten in het kader van dit uitoefenen hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen zijn daarmee van misdrijf afkomstig."
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de geldbedragen die verdachte en zijn mededaders in het kader van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen "daarmee" van misdrijf afkomstig zijn, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Vermogensbestandsdelen kunnen immers in beginsel slechts worden aangemerkt als "afkomstig (...) uit enig misdrijf" in de zin van de art. 420bis en 420quarter Sr indien zij afkomstig zijn van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven en/of voorhanden hebben en/of het overdragen daarvan, terwijl de bewezenverklaring kennelijk niet ziet op de mogelijke opbrengst of verdiensten van het zonder vergunning in het kader van het bedrijf van betaaldienstverlener handelen met betrekking tot gelden.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak − voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen − niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 oktober 2014.