Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 6 november 2014, in de strafzaak met nummer 23/002507-14. De verdachte, geboren in 1991, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat B.P. de Boer. In de schriftuur is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 23 februari 2016 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de strafmotivering en de toepassing van LOVS-oriëntatiepunten, die relevant zijn voor de rechtspraktijk.