Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor diefstal uit een supermarkt en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De straf bestond uit een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd was, vooral in het licht van de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, die een geldboete en een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf voorstonden, gezien de afwezigheid van frequente recidive in de laatste twee jaar.
Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte, ondanks het tijdsverloop tussen de laatste veroordeling en de huidige zaak, niet als first offender kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de strafoplegging toereikend had gemotiveerd, rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor winkeldiefstallen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij werd benadrukt dat de LOVS-oriëntatiepunten geen bindend recht zijn en dat het Hof de strafoplegging in overeenstemming had gebracht met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral in gevallen van recidive, en bevestigt dat rechters de ruimte hebben om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten indien de omstandigheden dat rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de straf passend was, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de gepleegde winkeldiefstal.