ECLI:NL:HR:2014:1236

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/02486
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over motivering strafoplegging bij winkeldiefstal en frequente recidive

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor diefstal uit een supermarkt en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De straf bestond uit een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd was, vooral in het licht van de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, die een geldboete en een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf voorstonden, gezien de afwezigheid van frequente recidive in de laatste twee jaar.

Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte, ondanks het tijdsverloop tussen de laatste veroordeling en de huidige zaak, niet als first offender kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de strafoplegging toereikend had gemotiveerd, rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor winkeldiefstallen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij werd benadrukt dat de LOVS-oriëntatiepunten geen bindend recht zijn en dat het Hof de strafoplegging in overeenstemming had gebracht met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral in gevallen van recidive, en bevestigt dat rechters de ruimte hebben om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten indien de omstandigheden dat rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de straf passend was, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de gepleegde winkeldiefstal.

Uitspraak

27 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/02486
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 6 mei 2013, nummer 21/001920-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de strafoplegging in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
De verdachte is ter zake van diefstal uit een supermarkt van een bamischotel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken waarvan twee weken voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
2.3.1.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"In deze zaak heeft mijn cliënt hoger beroep ingesteld aangezien hij zich niet kan verenigen met de straf die hem is opgelegd, in die zin dat aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf had mogen worden opgelegd, indien de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken als leidend worden beschouwd.
Indien een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van de tenlastegelegde winkeldiefstal, zoals nader omschreven in de tenlastelegging op de inleidende dagvaarding, dan zou gelet op de hierboven aangehaalde LOVS-afspraken moeten volgen dat een geldboete ter hoogte van € 200,00 alsmede de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week passend zou zijn. Ter motivering van dit standpunt wordt het volgende naar voren gebracht.
Uitgaande van de justitiële documentatie met betrekking tot mijn cliënt, en wel het exemplaar dat de verdediging in het dossier heeft aangetroffen d.d. 27 augustus 2012 staat vast dat er geen sprake is van frequente recidive. Van deze frequente recidive is slechts sprake indien er sprake is van vermogensdelicten waar iemand al dan niet onvoorwaardelijk voor is veroordeeld waarvan er vijf hebben plaatsgevonden in de afgelopen twee jaar. Mijn cliënt is meer dan tien maal al dan niet onherroepelijk veroordeeld voor een vermogensdelict. Echter, de laatste twee jaar heeft er geen veroordeling meer plaatsgevonden. Bovendien zij hier opgemerkt dat er ook geen zogezegde 'lopende' zaken zijn.
(...)
Een en ander brengt mee dat in het geheel geen sprake is van frequente recidive, zoals bedoeld en aangegeven in de LOVS-afspraken. Vooralsnog lijkt mij dat voldoende om niet af te wijken van de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken. En dan kom je dus uit op een geldboete ter hoogte van € 200,00 alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week."
2.3.2.
Het Hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juni 2011 schuldig gemaakt aan diefstal van een bamischotel uit een Poieszwinkel. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. Verdachte heeft bovendien inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2013 in het verleden vele malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstal en andere strafbare feiten. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak zou moeten worden afgedaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld om niet af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) en ermee te volstaan aan de verdachte een geldboete eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu er geen sprake is van recente recidive. Het Hof volgt de raadsman niet in zijn opvatting. Verdachte heeft zich in het verleden meermalen schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Thans is opnieuw een zaak van winkeldiefstal aan de orde. Uit het enkele feit dat tussen de thans voorliggende zaak en de laatste zaak voor deze zaak sprake is van een zeker tijdsverloop, volgt niet dat verdachte volgens bovengenoemde oriëntatiepunten thans weer als first offender zou moeten worden aangemerkt.
Alles afwegende acht het hof de in eerste aanleg opgelegde, en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal derhalve aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie weken opleggen waarvan twee weken voorwaardelijk. Een lichtere strafmodaliteit zoals door de raadsman is bepleit, komt - gelet op verdachtes recidive - thans niet meer in aanmerking.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, ziet het hof geen aanleiding voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman van verdachte ter terechtzitting is aangevoerd."
2.4.
De relevante inhoud van de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.6.
2.5.
De vorenbedoelde oriëntatiepunten zijn geen recht in de zin van art. 79 RO reeds omdat de bedoelde oriëntatiepunten niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte (HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2745, NJ 2011/410).
2.6.
Kennelijk heeft het Hof bij de oplegging van de straf rekening gehouden met genoemde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Naar aanleiding van het door de raadsman aangevoerde, te weten dat in dit geval niet sprake is van wat in de oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt aangeduid als 'frequente recidive', heeft het Hof onder meer overwogen dat "uit het enkele feit dat tussen de voorliggende zaak en de laatste zaak voor deze zaak sprake is van een zeker tijdsverloop niet volgt dat verdachte volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting thans weer als first offender zou moeten worden aangemerkt" en voorts overwogen dat de verdachte zich in het verleden meermalen schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstallen. Aldus heeft het Hof, dat kennelijk met de raadsman van oordeel was dat van eerder bedoelde 'frequente recidive' geen sprake was, de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2014.