Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, in verband met vastgoedfraude en witwassen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.R. Doorenbos, heeft middelen van cassatie ingediend, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De nieuwe straf is vastgesteld op vijftien maanden en twee weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee een bevestiging van de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken, en benadrukt het belang van een zorgvuldige rechtsgang.