ECLI:NL:HR:2015:258

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13/02535
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, in verband met vastgoedfraude en witwassen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.R. Doorenbos, heeft middelen van cassatie ingediend, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De nieuwe straf is vastgesteld op vijftien maanden en twee weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee een bevestiging van de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken, en benadrukt het belang van een zorgvuldige rechtsgang.

Uitspraak

10 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/02535
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 december 2012, nummer 23-000057-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijftien maanden en twee weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2015.