ECLI:NL:OGEAC:2022:30

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
CUR202100325
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten en immateriële schadevergoeding na intrekking van beroep inzake onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, wonende te Curaçao, beroep ingesteld tegen een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2014. De Inspecteur der Belastingen had de waarde van de onroerende zaak in eerste instantie te hoog vastgesteld. Na bezwaar door belanghebbende, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, maar heeft dit beroep op 23 november 2021 ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de intrekking van het beroep geaccepteerd en de verzoeken van belanghebbende beoordeeld. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur niet ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de redelijke termijn voor immateriële schadevergoeding eindigt bij de intrekking van het beroep. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in dit geval met ruim drie maanden is overschreden, wat aanleiding geeft voor een schadevergoeding van NAf 500. Daarnaast heeft het Gerecht de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van NAf 700 en het griffierecht van NAf 50. De uitspraak is gedaan op 4 maart 2022 door rechter M.M. de Werd, in aanwezigheid van griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.

Uitspraak

Uitspraak van 4 maart 2022
BBZ nr. CUR202100325
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling in de zin van artikel 7a van de
Landsverordening op het beroep in Belastingzaken van het verzoek om vergoeding van proceskosten in het geding tussen:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
en:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak, te [adres] z/n (hierna: de onroerende zaak) op 14 december 2018 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2014 opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft op 13 februari 2019 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 de aanslag verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft op 14 januari 2021 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
Partijen zijn op 26 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting van 25 november 2021.
1.6
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 23 november 2021 het beroep ingetrokken. Tegelijk met deze intrekking is verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
1.7
De griffier heeft op 24 november 2021 de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden te reageren op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten. De Inspecteur heeft niet gereageerd.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat de Inspecteur (deels) aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Tegelijk met de intrekking heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de proceskosten.
2.2
Ingevolge artikel 7a, letter d, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk gegrond is. Naar het oordeel van het Gerecht kan deze bepaling op overeenkomstige wijze worden toegepast op een bij intrekking van het beroep gedaan verzoek om vergoeding van proceskosten en/of griffierecht. Het Gerecht ziet in dit geval daartoe aanleiding.
2.3
In artikel 15, lid 3, LBB is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep, omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende is tegemoetgekomen, de Inspecteur op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 15, lid 1, LBB in de kosten kan worden veroordeeld. Dit betreft de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. GEA Curaçao 17 maart 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:53).
Kosten bezwaarfase
2.4
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
2.5
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De enkele omstandigheid dat de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op NAf 2.652.405 terwijl belanghebbende, deels op grond van een taxatierapport, een waarde heeft verdedigd van NAf 1.750.000, levert geen ernstige onzorgvuldigheid op, ook niet in samenhang met de omstandigheid dat de waarde van de onroerende zaak in de uitspraak op bezwaar is verlaagd.
Kosten beroepsfase
2.6
Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.7
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
2.8
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen forfaitair worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
2.9
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende in de beroepsfase gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het geschil betreft de waarde van de onroerende zaak, die in de uitspraak op bezwaar is vastgesteld op NAf 2.242.405 terwijl belanghebbende in de bezwaarfase een waarde had verdedigd van NAf 1.750.000. In de beroepsfase is overeenstemming bereikt over de waarde, waarbij kennelijk [1] beide partijen water in de wijn hebben gedaan. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de Inspecteur het verwijt treft dat hij uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk was dat die uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
Immateriële schadevergoeding
2.1
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
2.11
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 13 februari 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 20 november 2020 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 14 januari 2021 door het Gerecht is ontvangen. De redelijke termijn eindigt op het moment van het intrekken van het beroep of, als dat eerder is, op het moment dat de verminderingsaanslag is bekend gemaakt (zie Centrale Raad van Beroep 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91). De intrekking van het beroep heeft op 23 november 2021 plaatsgevonden en de verminderingsaanslag is, naar het Gerecht begrijpt, op nagenoeg hetzelfde moment bekend gemaakt. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en ruim tien maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van ruim tien maanden.
2.12
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
2.13
Daarnaast vormt de coronacrisis naar het oordeel van het Gerecht een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn te hanteren. De termijn wordt daarom met drie maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 5 januari 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:10).
2.14
Deze verlenging met in totaal zeven maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met ruim drie maanden is overschreden, zodat aanleiding bestaat voor een schadevergoeding van NAf 500.
Griffierecht
2.15
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt (vgl. GEA Curaçao 1 november 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:310).
2.16
Gelet op het vorenstaande is sprake van een kennelijk gegrond verzoek.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten toe;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700;
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van NAf 500; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 4 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
VERZET
Tegen deze onmiddellijke uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum schriftelijk verzet doen bij:
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
Is het Gerecht van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.
U wordt verzocht bij het indienen van het verzetschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het verzetschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het verzetschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het verzet).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende verzetschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gerecht in eerste aanleg:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het doen van verzet is geen griffierecht verschuldigd.

Voetnoten

1.Belanghebbende stelt immers in de e-mail van 23 november2021: “de Inspecteur is (deels) aan onze bezwaren tegemoet gekomen”.