ECLI:NL:OGEAC:2022:10

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
CUR202100334 en CUR202100335
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boetes voor te late aangifte inkomstenbelasting

Op 5 januari 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende in beroep ging tegen boetes die door de Inspecteur der Belastingen waren opgelegd wegens het te laat indienen van aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2015 en 2016. De Inspecteur had boetes van NAf 1.000 en NAf 1.500 opgelegd, respectievelijk voor de jaren 2015 en 2016, omdat belanghebbende de aangiften niet tijdig had ingediend. Belanghebbende stelde echter dat hij geen aanmaningen had ontvangen om alsnog aangifte te doen, wat volgens de wet een voorwaarde is voor het opleggen van een boete. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende de aanmaningen had ontvangen, en achtte de verklaring van belanghebbende geloofwaardig, vooral gezien de slechte postbezorging in Curaçao. Hierdoor konden de boetes niet in stand blijven en werd het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van NAf 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De proceskosten werden vastgesteld op NAf 1.400 en het betaalde griffierecht van NAf 50 moest ook worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 5 januari 2022
BBZ nrs. CUR202100334 en CUR202100335
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 5 april 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 167.746, resulterend in te betalen bedrag aan belasting van NAf 10.576. Daarbij is een verzuimboete opgelegd vanwege het te laat doen van aangifte van NAf 1.000.
1.2
Aan belanghebbende is op 5 april 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 186.508, resulterend in een te betalen bedrag aan belasting van NAf 15.102. Daarbij is een verzuimboete opgelegd vanwege het te laat doen van aangifte van NAf 1.500.
1.3
Belanghebbende heeft op 16 mei 2019 tegen de boetes bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 27 november 2020 de boetes gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 januari 2021 tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft op 12 maart 2021 het beroepschrift nader gemotiveerd.
1.7
De Inspecteur heeft op 24 november 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.9
Belanghebbende heeft na afloop van de zitting op 25 november 2021 op verzoek van het Gerecht nadere stukken overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting 2015 heeft als uitreikdatum 1 april 2016. Het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2016 heeft als uitreikdatum 1 april 2017.
2.2
Belanghebbende had voor het belastingjaar 2015 uitstel voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting tot 30 juni 2017.
2.3
Belanghebbende heeft de aangiftebiljetten inkomstenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 op 12 juli 2018 ingediend.
2.4
Met dagtekening 5 april 2019 heeft de Inspecteur aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur voor het jaar 2015 een boete van NAf 1.000 opgelegd wegens het te laat doen van aangifte. Voor het jaar 2016 heeft de Inspecteur een boete van NAf 1.500 opgelegd wegens het te laat doen van aangifte.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de boetes voor de jaren 2015 en 2016 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2
De hoogte van de boetes is niet in geschil.
3.3
Belanghebbende stelt dat de boetes ten onrechte zijn opgelegd omdat hij geen aanmaning voor het doen van aangifte heeft ontvangen en omdat hij zijn aangiften heeft ingediend. De Inspecteur stelt dat de boetes terecht zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat het verweerschrift en de daarbij horende bijlagen tardief verklaard dienen te worden omdat belanghebbende door de late indiening van het verweerschrift in zijn goede procesorde is geschaad. Het Gerecht gaat niet over tot tardiefverklaring van het verweerschrift met bijlagen. Belanghebbende heeft immers ter zitting uitvoerig en op alle aspecten van het verweerschrift en de bijlagen kunnen reageren.
Boetes
4.2
Artikel 18, lid 1 Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, niet dan wel niet binnen de ingevolge artikel 7, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 2.500 kan opleggen.
4.3
Aan belanghebbende zijn volgens de gegevens van de Inspecteur op 1 april 2016 (inkomstenbelasting 2015) en 1 april 2017 (inkomstenbelasting 2016) aangiftebiljetten uitgereikt. Belanghebbende heeft de aangiften voor de jaren 2015 en 2016 op 12 juli 2018 ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat deze aangiften te laat zijn ingediend. Bij het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur boetes wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd.
4.4
Belanghebbende heeft van meet af aan gesteld dat hij geen aangiftebiljetten en aanmaningen heeft ontvangen. Op de Inspecteur rust de bewijslast om aan te tonen dat belanghebbende de aangiftebiljetten en aanmaningen heeft ontvangen. Het Gerecht zal allereerst oordelen over de aanmaningen.
4.5
De Inspecteur heeft gesteld dat de aanmaningen op 14 november 2017 bij het postkantoor ter bezorging zijn aangeleverd ter bezorging. De Inspecteur stelt daarom dat belanghebbende de aanmaningen ontvangen heeft en dat de boetes in stand moeten blijven.
4.6
Veronderstellenderwijs, het Gerecht laat dat verder in het midden, dat de aanmaningen tijdig zijn verzonden overweegt het Gerecht het volgende Belanghebbende heeft gesteld dat hij de aanmaningen niet heeft ontvangen en heeft in dat verband verwezen naar de (slechte) postbezorging. Het is een feit van algemene bekendheid dat de postbezorging in Curaçao zeer te wensen overlaat. Dat was jaren geleden het geval (vgl. GEA Curaçao van 5 september 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:120) en dat is sindsdien niet veranderd. Hiervan uitgaande acht het Gerecht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig.
4.7
De Inspecteur kan slechts een boete opleggen wegens het niet tijdig doen van aangifte indien belanghebbende is aangemaand alsnog binnen een bepaalde termijn aangifte te doen en ook binnen die termijn geen aangifte heeft gedaan (vgl. GEA Curaçao 22 maart 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:46). Omdat belanghebbende de aanmaningen niet heeft ontvangen, kunnen de boetes voor de jaren 2015 en 2016 niet in stand blijven. Het gelijk is aan belanghebbende. De vraag of belanghebbende de aangiften al of niet heeft ontvangen hoeft daarmee niet meer te worden beantwoord.
Immateriële schadevergoeding
4.8
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht overweegt als volgt. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.9
Vast staat dat het bezwaarschrift op 16 mei 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 27 november 2020 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 20 januari 2021 door het Gerecht is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 6 januari 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en acht maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van acht maanden.
4.1
Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51) een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening. De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65).
4.11
Daarnaast heeft de Inspecteur gewezen op de coronacrisis. Die crisis vormt naar het oordeel van het Gerecht een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn te hanteren. De termijn wordt daarom met drie maanden verlengd.
4.12
Deze verlenging met in totaal zeven maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval met één maand is overschreden, zodat aanleiding bestaat voor een schadevergoeding van NAf 500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Het Gerecht gaat hierbij uit van samenhangende zaken.
5.5
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het enkele feit dat de Inspecteur niet aannemelijk kan maken dat de aanmaning belanghebbende niet heeft bereikt, levert niet in vergaande mate onzorgvuldig handelen van de Inspecteur op (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de boetes voor de jaren 2015 en 2016;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van NAf 500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 5 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500