In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende tegen het bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor. De zaak betreft de heffing van leges voor de aanvraag van een paspoort en de vraag of de gemeentelijke begroting als een op de zaak betrekking hebbend stuk moet worden ingediend. Belanghebbende stelde dat de legesverordening onverbindend was wegens overschrijding van de opbrengstlimiet volgens de Gemeentewet. De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldeed aan zijn verplichtingen door alleen een link naar de begroting te verstrekken, maar dat belanghebbende via deze link wel toegang had tot de volledige begroting. De Hoge Raad concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure niet meer dan zes maanden bedroeg, waardoor belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om op de juiste wijze relevante stukken in te dienen en de gevolgen van vertraging in de procedure.