Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen
[naam 1] VOF, te [plaats] (vennootschap)
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
Procesverloop
Overwegingen
28 juli 2021 nog steeds het geval was. Daardoor heeft zij op beide data de randvoorwaarde dat zij de mestopslag of de opslag van kuilvoer onderhoudt en maatregelen neemt om te voorkomen dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en/of opgeslagen plantaardige materialen, niet nageleefd. Volgens de minister zijn deze niet-nalevingen een herhaling van de niet-naleving van dezelfde randvoorwaarde in 2019. De minister heeft een wegens herhaling verhoogde randvoorwaardenkorting opgelegd die hij als volgt heeft berekend: 1%(2019) x 3% (23 juni 2021) x 3% (28 juli 2021) = 9%.
23 juni 2021 geen sprake van het niet naleven van artikel 3.65, tweede lid, van de Activiteitenregeling. Omdat de minister pas in beroep de melding van 9 juni 2021 in het geding heeft gebracht, is zij in haar verdediging geschaad.
12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (de Nitraatrichtlijn) in samenhang met punt 1.16 van de beheerseisen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling. Deze bepalingen waren ten tijde hier van belang in Nederland onder meer uitgewerkt in artikel 3.48 van het Activiteitenbesluit en in de artikelen 3.65, 3.68 en 3.69 van de Activiteitenregeling.
21 december 2021. Dat de minister ten onrechte niet heeft gereageerd op haar verzoek van 20 december 2021 om verlenging van de laatste termijn met vier weken, zoals hij heeft erkend, maakt dat niet anders. Daargelaten dat de vennootschap dat verzoek destijds nogmaals onder de aandacht van de minister had kunnen brengen, wat zij niet heeft gedaan, heeft zij zowel voorafgaand aan het besluit van 8 februari 2022 als in bezwaar en beroep haar zienswijze kunnen geven. Daarbij komt dat niet is gebleken dat als de vennootschap een zienswijze zou hebben ingediend, dat tot een andere uitkomst zou hebben geleid.