ECLI:NL:HR:2021:876
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie wegens niet volledig betaald griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Deventer. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 19 februari 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 26 november 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende had gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Belanghebbende had het griffierecht echter niet volledig betaald binnen de gestelde termijn van vier weken.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van belanghebbende over de betaling van het griffierecht niet voldoende waren om aan te tonen dat er geen verzuim was. De Hoge Raad heeft verder opgemerkt dat de stellingen van belanghebbende, die berustten op de opvatting dat de gemachtigde het griffierecht verschuldigd was, blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt met de 'indiener' van een beroepschrift gedoeld op degene die voor zichzelf beroep instelt of namens wie beroep wordt ingesteld.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 32 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.